I «vï No. 11 VRIJDAG 10 AUGUSTUS 1934 349 lL geknield te bidden, doch toen ik binnentrad stond zij op. Haar gelaat verried niet de minste emotie meer en om haar mond speelde een rustige glimlach. Met een hartelijk, innemend gebaar reikte zij mij de hand. „U is welkom, zelfs als scherprechter, Serge Wassilew. Ik dank u voor de gelegenheid om afscheid te nemen van mijn man en mijn schoonzuster. Mag ik u iets vragen, of is het u verboden met een veroordeelde te spreken Ik boog. „Uwe hoogheid kan mij alles vragen wat zij wenscht," antwoordde ik. „Wilt u mij dan eens zeggen, of ik verplicht ben nog meer bezoek te ont vangen, voor het laatste oogenblik is aangebroken?" „Indien uwe hoogheid het wenscht, zal ik de laatste zijn, die u komt lastig vallen," antwoordde ik. Tegelijkertijd toonde ik de schaar. Zonder de minste aarzeling trok zij een kam en een lint uit haar haren. „Ga uw gang, maak het kort," verzocht zij. Toen ik de schaar in haar donkere lokken zette, dacht ik, dat ik aan mijn eigen leven knipte. Doch haar wensch indachtig, kweet ik mij van mijn taak met den grootst mogelijken spoed. „Dat is gebeurd, uwe hoogheid," waarschuwde ik haar met een schorre stem. „Dank u, ik heb er niets van gevoeld," antwoordde zij glimlachend. „Wilt u mij nu de „misericoor" opzetten De „misericordia" was een doek, die den veroordeelde voor de terecht stelling over het hoofd geworpen werd. Hij reikte tot aan de kin en diende om den ongelukkige den aanblik te besparen van de laatste schokkende voorberei dingen, die aan de terechtstelling voorafgingen. Gewoonlijk werd hij pas uitge reikt aan den voet van de guillotine of bij het verlaten van de cel, maar geen enkel voorschrift verbood, hem eerder af te geven. „Uwe hoogheid weet misschien, dat het gewoonte is, dat de scherprechter aan de veroordeelde om vergeving vraagt voor het oogenblik daar is," begon ik aarzelend. „Ik heb de behoefte aan vergiffenis nog nooit zoo scherp gevoeld als. De jonge vrouw liet mij niet uitspreken. „Stil, stil," onderbrak zij mij haastig. „U draagt geen schuld aan mijn vonnis. En al was het wel zoo, ook rechters handelen naar overtuiging en geweten. Doch als u hecht aan dat oude gebruik welnu, ziehier mijn hand, ik vergeef u gaarne. Bid voor mij, Serge Wassilew, en wees niet bevreesd, dat mijn bloed over uw hoofd zal komen." Zij gaf mij de hand. Toen viel de misericoor over haar gelaat en knielde zij neer om te bidden. Op mijn teenen verliet ik de cel. Achter mij hoorde ik nog een verlicht „vaarwel" en toen sloot ik de deur. Cerberus, de driekoppige hellehond uit de onderwereld, kan niet zoo waakzaam zijn geweest als ik, toen ik dien nanacht de laatste rust van een ten doode opgeschreven jonge vrouw bewaakte. Ik gaf mijn helpers last, geen woord luid te spreken en plaatste met inachtneming van de grootst mogelijke stilte het vreeselijke valmes. Spoedig was alles gereed en was het wachten nog slechts op de klok. Om half vijf kwamen de rechters in de citadel en twintig minuten later vin gen de voorbereidingen aan. De rechters en de gouverneur begaven zich naar de cel en geleidden de ongelukkige vorstin naar de binnenplaats. De president van de rechtbank las met een eentonige stem het vonnis voor. „Hebt gij nog een wensch of nog iets te zeggen, veroordeelde?" stelde hij tenslotte de gebruikelijke vraag. De vorstin schudde krachtig het hoofd. „Niets," klonk het dof van onder den misericoor. Ik moest op dat oogenblik al mijn geestkracht te hulp roepen, om mijn taak te volbrengen. Wankelend ging ik op de jonge vrouw toe en bood haar mijn arm aan. Zij legde er haar hand op, een slanke, bevende hand. „Moed, het is zoo gebeurd en het zal u geen pijn doen," fluisterde ik haar toe, de drie treden van de guillotine beklimmend. Zij lachte zacht en knikte. „Ik ben niet bang, Serge Wassilew," verze kerde zij kalm. Ik heb nooit beter beseft, hoe onmenschelijk wreed en zwaar mijn ambt eigenlijk is, dan in die laatste oogenblikken met vorstin Marakow. Ik handelde als in een droom en verbeeldde mij mijn hart te hooren kreunen. Zonder aarze ling of angst knielde zij neer. Heel voorzichtig en met een gevoel, alsof ik een heiligschennis pleegde, raakte ik haar hoofd aan en drukte het op het blok. Toen suizelde het valmes naar omlaag de levensdraad van vorstin Anna Marakow was afgesneden Tot zoover hebben de gebeurtenissen mij geen aanleiding gegeven, mijn besluit te betreuren, de familie van de vorstin een afscheid toe te staan. Inte gendeel, ik verheugde mij van harte, dat ik den ongelukkigen vorst Marakow dien dienst had kunnen bewijzen. Doch weldra zou ik mijn weekhartigheid verwenschen en den naam Marakow vloeken. Vier maanden na den dood van de vorstin viel de gouverneur der Kal- mukken, graaf Iwanewsky, in ongenade. Hij boette zijn despotische wreedheid met levenslange verbanning naar Siberië. Ik verheugde mij oprecht in die gebeurtenis en het volk van de Don en de Wolga leek in die dagen wel dronken van vreugde. Zooals het vaak ging in dergelijke gevallen, werden de hooger geplaatste slachtoffers van den verstooten despoot, de een na den ander, weer in genade aangenomen. Ook vorst Marakow. Een jaar na den dood van zijn vrouw keerde hij in Rusland terug en werd hij ontvangen aan het Petersburgsche hof. Eenige dagen nadat ik vernomen had, dat de vorst zich weer aan het hof had vertoond, vervoegden zich drie soldaten aan mijn woning. Zij hadden bevel mij naar de citadel te leiden en mochten mij niet zeggen, waarvan ik verdacht of beschuldigd werd. Aanvankelijk was ik alleen maar verbaasd, doch weldra werd ik ongerust. Ik had mij bij mijn weten niets te verwijten, maar in het Rusland van die dagen werden wel meer onbewezen beschuldigingen geuit en bestraft. Hoogst opge wonden verscheen ik voor den gouverneur. Met koers naar de kust. „Wat beteekent dit geleide, excellentie?" vroeg ik verontwaardigd. „Het lijkt veel op een arrestatie." De gouverneur stond op. „Het is een arrestatie," antwoordde hij met nadruk. „Gij wordt ervan beschuldigd, in November van het vorige jaar vorst Marakow en zijn zuster toegang te hebben verleend tot de cel der veroordeelde vorstin. Dat is het eerste zware vergrijp. Daarenboven hebt gij als beëedigd ambtenaar van den Staat op grove wijze uw plicht verzuimd, door den vorst vrijuit te laten gaan, in plaats van hem te arresteeren. Ik was buiten mezelf van ontsteltenis. „Gelogen schreeuwde ik wild. De gouverneur haalde de schouders op. „Vorst Marakow zelf heeft tegen u getuigd," antwoordde hij onverschillig. Op dat oogenblik geloofde ik, dat ik het plafond op mij neer zag vallen. Ik boog het hoofd en legde er beschermend mijn handen op. Vorst Marakow zelf had tegen mij getuigd Vorst Marakow zelfZoo bewees die hond dus zijn dankbaarheid Ik werd razend en vloog op den gouverneur toe. Als die ellendige aristo craat zelf aanwezig was geweest, zou ik hem met helsche vreugde gewurgd hebben. „Hij liegt, die mooie vorst Marakow I" brulde ik. Weer haalde de gouverneur de schouders op. Hij drukte op een bel en een oogenblik later ging de deur open. „Ontkennen zal u niet baten, hier heb ik nog een getuige," zei hij. Ik keek om en zag den soldaat staan, die 's nachts toegang aan den vorst had verleend. Zijn handen waren geboeid hij was beschuldigd zich te hebben laten omkoopen. Ook tegen hem had vorst Marakow getuigd. Mijn verzet was gebroken. Dof en wezenloos wachtte ik mijn dagen af vele lange, droeve dagen en evenveel angstige nachten. Totdat eindelijk na een kort, formeel verhoor het vonnis over ons werd uitgesproken tien jaar verbanning naar Siberië. Hoe ik die vreeselijke jaren doorworsteld heb, kan ik hier niet beschrijven. De herinneringen zouden mij overweldigen en de vertwijfeling zou me ertoe kunnen brengen de hand aan mezelf te slaan. Laat het genoeg zijn neer te schrijven, dat elke zucht en elke traan een vloek was aan het adres van den ellendigen verrader. Het gerucht, dat hij na zijn eerste verschijning aan het hof opnieuw in ongenade viel en naar zijn eigen landgoed nabij Lugansk ver bannen werd, heeft me geen voldoening kunnen schenken. Helsche straffen heb ik voor het verraad van vorst Marakow uitgedacht. En die zal ik blijven uitdenken tot mijn laatste oogenblik, als de laatste ademtocht een leven beslui ten zal, waaraan een nietswaardige ellendeling alle vreugde ontnam. Kowropol, 1924. Serge Wassilew."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 27