armen en kust, No. 12 VRIJDAG 17 AUGUSTUS 1934 365 die gestadig snéllër reed. Handen erl hoeden wuifden naar hét stukje roode muts, dat aan Fay's portier zichtbaar was door den groeienden wimpel witten rook. TWEEDE HOOFDSTUK T k ga ze overvallen. Ja, ik loop naar huis," besloot Faye aan"1 het einde van haar reis. „Mijn spieren strekken, eens kijken, hoeveel ik nog weet van dat grappige oude stadje, en kalm nadenken, hoe ik vader over zal ha(en." Zij had een wagenvracht bagage ac-htergelaten, om nagestuurd te worden, en stak de hoofdstraat over van het welvarende provinciestadje, waardoor (zooals zij ïi'ch uit haar kinderjaren herinnerde) roode electrische trams zich repten, als kolossale.lieveheerbeestjes langs de nerven van een reusachtig blad. In den gouden vooravond koos zij haar weg door menigten van huiswaarts keerende broodwinners, en na een korte aarzeling omtrent de richting herinnerde zij zich 't waarheen, en ging den kant op van de Tuinwijk, waarachter het nieuw ingerichte huis stond, wachtend tot zijn jonge meesteres er kwam wonen om flink vreugde te scheppen in haar leven. Deze zin stond in het schrift van haar vader op een vel postpapier van zijn bank. Toen Faye in stad kwam, bij haar tante, lag die brief daar op haar te wachten, en hij bleef maar twijfel wekken in haar gedachten over het onderwerp, dat zij al bij het afscheid van haar vrienden in 't hoofd had gehad. „Ze vinden allemaal dat pretmaken zoo belangrijk. En toch verstaan ze er allemaal iets anders onder," peinsde Faye, al loopende. „Hoe zal vader 't opnemen, als zijn plannen me niet lijken Ik weet nu ai, wat hij wil, vóór hij een woord zegt. Dat ik hier de luie deftige jongedame uithang, met vastgeroeste buitenmenschen omga, juist omdat hij zelf nooit zooiets beleefd heeft. Hij wil, dat ik me verloof met een voornaamheid hier in de buurt. Misschien heeft hij 't mannetje al uitgezochtDrijft hij me zoo niet, om me te verloven met een boschwachter Ik zal me natuurlijk nooit verloven om vader te plagen. Maar wat zal hij zeggen yan mijn plan, om in een zaak te gaan, en iets te doen, dat de moeite waard is Hierover had Faye gepeinsd, niet over de leus Schep vreugde in 't leven. „Wie denkt er nu de eerste jaren aan trouwen dacht zij. Toen kwam er een gevoel van zusterlijke warmte in haar op. „Arme goeie Esmé Ik hoop maar, dat hij gauw verloofd raakt met een Londensche schoone zooiets als ik om naar te kijken bijvoorbeeld, maar dan een, die zich niet zoo met hem verveelt. Toch aardig, dat hij nog even aan den trein kwam. Hier schoot haar te binnen, dat zij de prachtige orchideeën van den armen jongen in den trein had laten liggen. „„Enfin, 't meisje van den conducteur zal ze wel mooi vinden»" Toen dacht zij niets meer. Want toen gebeurde datgene, waardoor er een wending kwam in het leven van Faye Molliott. Achter haar liep'nu, met zeer sneile schreden, een jonge man. Deze man, die noch de erfgenaam van een sigarettenkoning, noch de zoon van een lord, noch zelfs een vastgeroest landedelman was, trachtte echter niet Faye in te halen, want hij had haar niet gezien. Hij wou alleen nog even gauw wat zwem men eer hij zich verkleedde en snel iets at, en naar de tennisclub ging, terwijl het nog licht genoeg was, om te spelen. Hij had afgesproken met een zekere juffrouw Bligh, een dame, die wel zoo goed kon tennissen, dat een man met haar op moest passen en geen oninteressant meisje ook. Een man voelt zich gaarne een beetje aangetrokken, ook al is een meisje niet heelemaal naar zijn zin. In ieder geval, dacht deze man, was juffrouw Bligh op 't oogenblik nog 't levendste we zen in dat leyenddoode plaatsje Hier hield hij op met den ken aan juffrouw Bligh, want hij zag iets: een rood-suède muts op een klein hoofdje, dat fier gedragen werd boven een rech ten en bevalligen rug. Misschien zijn er jonge mannen, zoo verstandig en zoo ongevoelig voor vrouwelijke aan trekkelijkheid, dat zij 'n maand lang met een meisje kunnen dansen, en dan nog de kleur van haar oogen niet weten. Deze jonge man echter verhaast te zijn toch reeds haastigen stap nog, want hij wou te weten komen, of het gezichtje onder de muts even bekoorlijk was als het figuurtje, dat nu bij een tuinpoortje onder een gouden regen doorging. Een paar oogen, die van achter op iemand gevestigd zijn, worden binnen zeventig secon den gevoeld. Faye was zich be wust, dat iemand haar inhaalde, en dacht„Dat zou echt weer zoo'n streek van het Leven zijn, als dat vader was. Ik kijk niet Het gelukkige einde. (Foto Fox) om." Onder haar arm verschoof zij haar roode taschje door die beweging ging het open, en het souvenir rolde er uit, dat de arme Esmé met zooveel zorg bij de bloemen gezocht had, de platte poederdoos van rood emaille. Het doosje rolde vlug achteruit over het trottoir, en bereikte den voet van den jongen man. Hij schoot er op af als een meeuw op een vischkop. „Pardon. U. Het meisje keerde zich om. Hij zag, dat zij een goudbruine blondine was frisch en bloeiend als de beste der tuinen, die zijn weg begrensden. Een dikke lok goudbruin haar scheidde den rooden rand van haar muts van het warme ivoor van haar voor hoofd. Haar oogen deden denken aan alle heldere, blijde, goudachtig-bruine dingen in de wereld: amber, sherry, de ontluikende muurbloem.... en vaarwel, herinnering aan juffrouw Bligh „Dit is zeker van u Zijn hoed afnemend hield hij haar die gewichtige kleinigheid van metaal en spiegelglas voor. „O, ja, ik heb niet gemerkt, dat 't viel Dank u vriendelijk." Toen had de man verder moeten gaan. Maar er schenen wortels naar be neden geschoten te zijn uit zijn voeten door zijn schoenzolen en zoo het trot toir in. Weer sprak hij, zeer hoffelijk. „U bent hier zeker onbekend Kan ik u misschien terecht helpen Waarom niet Met haar eersten blik had Faye gezien, dat die breedge schouderde knaap met zijn open gezicht te vertrouwen was. Waar zij kwam, vroegen de mannen altijd, aan haar voorgesteld te worden. Voor hem was deze weg de eenige. Meisjesguitigheid gaf haar het kalme antwoord in. „Ga ik zoo goed naar den Kastanjeparkweg „Ik moet ook dien kant op. Mag ik 't u wijzen Voor 't eerst in haar leven werd Faye de vrouwelijke neiging gewaar, een man te laten helpen, waar geen hulp noodig is, mèt de «gewone meisjes- zucht om een jongen man voor den gek te houden. Wou hij hóar den weg wijzen Straks ontdekte hij, wie zij was, de dochter van meneer Molliott, pas terug van haar reizen, eigenares van Huize Kastanjepark enz. enz. Maar 't was wel prettig, onder 't looper. iemand te hebben, om tegen te praten. Zij stemde rustig toe, en bedwong een glimlach, toen hij haar vroeg, of zij hier voor 't eerst was. „Neen. Ik ben hier ehop een boerderij geweest als kind, toen ik de mazelen gehad had, vóór ik in 't buitenland schoolging," antwoordde Faye, onderwijl opmerkend, dat de man-een heel eenvoudige das droeg, dat hij veel blonder was dan zij, dat de zon hem al gebruind had in die paar warme dagen, en dat hij zich bewoog, alsof hij mee kon doen met sportmisschien de steunpilaar van de voetbalclub of de ster van tennistournooien. Zij was benieuwd naar zijn beroep. Geen techniek - daar zat z'n haar te glad voor. Erg gemakkelijk tegen te praten. Faye vertelde hem, dat zij pas terug was van 'nreis met haar tante Europa door, en toen naar Zuid-Afrika, over Egypte terug. „Prachtige tocht 1" riep de jonge man vurig. „Ja, nogal. Ik heb een vriend, die scheepsdokter is, en hij zegt, dat hij 't leven nooit zoo rijk voelt, als wanneer hij aan boord gaat van een schip, dat ergens heen gaat, waar hij nog nooit geweest is. Daar kan niets anders tegen op, zegt hij. Er is wei iets van waar, vindt u niet „Ik weet 't niet," zei-de jonge man. „Ik ben nooit verder geweest dan de Fransche kust."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 13