DE PAARDENDOKTER ROBERT SHANNON -2Wt Jledexland. 372 VRIJDAC 17 AUGUSTUS 1934 No. 12 wrtmwMzii De klop op de buitendeur was nauwelijks hoor baar boven het kletterende geluid van den regen op ramen en dak van het oude farm huis. Henry Wheeler, een groote beenige man, met een rood gezicht en lichtblauwe oogen, sloeg het boek dicht naast de olielamp, stond op en liep naar de deur. Waarschijnlijk een farmer, die zijn hulp als veearts voor zijn paard of koe noodig had. Juist toen het kloppen, luider nu, werd herhaald, opende Wheeler de deur. De schrale figuur van een man stond op den drempel. „Kom liever binnen, vreemdeling." De man stapte over den drempel. Meteen vormde het druipende water uit zijn kleeren een plas op den vloer. „Bedankt," zei hij, zwaar ademha lend. „Maar ik ben geen vreemdeling. Herken je me niet Hij rukte zich 'n vormlooze.n hoed van het hoofd, grinnikte half tegen den ander. Henry Wheeler keek doordringend naar het smalle verweerde gezicht en de schichtig kijkende oogen. „Jef Sage 1 Mijn zoon Calvert vertelde me, dat hij je in de stad gezien had. 'k Had niet gedacht je nog eens in deze streek te zien." „Geboortestreek. Oude herinneringen," grinnik te de ander. Plotseljng begon hij op zijn voeten te zwaaien. „Om Godswil, dok.... geef me droge kleeren en iets te drinken ik ben op." Zijn stem stierf weg. Binnen tien minuten had de veearts den ander voorzien van droge kleeren en hem een glas brandy gegeven. Toen de man, iets opgeknapt, in een stoel bij het vuur zat, keek Wheeler hem lang, met saam- geknepen lippen aan. Sage bewoog zich onrustig, begon toen gejaagd te spreken. Wheeler, ik moet je wat bekennen. Ik.... heb in de stad de bank van Twisden beroofd. Vóór ik den buit kon meenemen, hebben ze me gesnord. Er werd ge schoten. Ik ben gevlucht door de heuvels hierheen. Ze zitten me na. Verberg me.... dok!" Wheeler streek over zijn kin. „Waarom verwacht je, dat ik een roover zal verbergen vroeg hij eindelijk. Jef Sage keek naar den zolder. „Ik dacht oude door vriendschap. En dat je je zou herinneren, dat wij, jaren geleden, in Hemming's winkel inbraken. Ik kreeg toen zes maanden. Jij werd niet gearresteerd. Ik zei geen woord over jou, al werd je verdacht." Listig keek hij nu den ander aan. „Ik zal nóg niets zeggen, al zouden veel lui de oude verdenking graag gelooven. Ik blijf trouw aan mijn vrienden. Je zou toch ook niet graag willen, dat je zoon Calvert dat hoorde, wel Dat je een dief bent geweest „Zwijg!" donderde de veearts opeens. „Of ik vergrijp me aan je. Eens heb ik gestolen, maar daar heb ik jaren spijt van gehad, 'k Heb verder behoor lijk geleefd." Zijn stem werd zachter. „Neen, ik zou niet willen, dat Calvert het hoorde. De zoon van Lissie en mij. En zijn oogen verwijdden zich „ik ben blij dat je Twisden beroofd hebt. Hij is een gemeene woekeraar. Rekent veertig procent voor geleend geld. Ja, ik ben blij, Sage." „Jammer alleen, dat ik haast niets kon meene men. Ik ik.Sage liet zich in de stoel ach terover zakken, „ik ben op. Je laat me niet gevangen nemen, nietwaar? Ik...." Wheeler zag, dat de vluchteling, overmand door vermoeid heid en uitputting, in slaap was gevallen. In gedachten zat Wheeler naast het vuur, tot hij opschrikte door het slaan van de klok. „Twaalf uur," mompelde hij. „Calvert is laat. Wat zal ik hem zeggen als hij thuiskomt?" Hij gooide hout op het vuur. De jongen zou nat zijn, als hij thuis kwam van zijn meisje in het dorp. Negentien jaar, flinke boy. Dok Wheeler peinsde verder. Plotse ling hoorde hij buiten het naderend geluid van paardengetrappel en mannenstemmen. Hij schoot overeind, schudde den slapende wakker. „Vlug, sta op. Daar zijn de achtervolgers!" Sage keek suffig, realiseerde zich toen zijn toe stand. „Om Godswil, dok.... Zijn stem zwol aan tot een jammerlijk gehuil. „Om Godswil, dok Een uitdrukking van minachting klonk in Whee- Öolsward op marktdag. ler's stem. „Houd je mond, dwaas! Kom mee!" Wheeler had maar een klein deel van zijn kracht noodig om den ander naar een zijkamer te sleuren, en hem daar in een kast te duwen. „Blijf daar. Mis schien komen ze enkel vragen of ik je heb zien passeeren." Wheeler sloot de kast deur, juist toen er op de buitendeur werd geklopt. Hij opende haar. In het flauwe licht van een paar lantaarns onderscheidde hij een troepje mannen uit de stad. „Het nieuws gehoord, dok?" vroeg een van hen, met een vreemd klin kende stem. Wheeler schudde het hoofd. „Neen." „We dachten, dat iemand misschien wel ge telefoneerd zou heb ben De man trachtte langzaam te spreken. „Bankroof in de stad Jef Sage schietpartij. We hebben dokter New getelefoneerd, maar hij is naar een patiënt buiten de stad. Zal zoo gauw mogelijk hier komen De man zweeg aarzelend. Wheeler werd bleek. „Waar.... waar heb je 't over?" verlangde hij. De ander keerde zich om, wenkte eenige man nen, die achteraf stonden en een last droegen. „Breng hem binnen." Op een baar werd een bewustelooze gewonde in huis gedragen, een doódsb.leeke jongen. „Calvert!" Wheeler zei het zacht, als ongeloovig. Een der mannen sprak hem medelijdend aan. „Sage kwam schietend naar buiten. Je jongen werd getroffen. Hij leeft nog, dok. Hebben gedaan wat we konden. Voorzichtig gedragen. Z'n borst in een laken gewik keld om het bloeden te stelpen. Hebben hem hier gebracht, omdat we dachten, dat je hem wel graag thuis had, als hij ster. als hij 't nog een paar uur houdt, tot dokter New komt...." Henry Wheeler luisterde niet meer.* Hij dwong zich zelf, naar zijn zoon te kijken. Het gezicht was als van marmerop 't laken was 'n roode vlek zichtbaarDe adem kwam en ging heel flauw. Een zware hand viel op Wheeler's schouder. „Dok, wees gerust over Jef Sage. Ieder van ons heeft gezworen, niet te rusten vóór we hem hebben. Niet om de braak bij Twisden. Om jouw jongen. We hebben den strop bij ons." Langzaam, met droge, gloeiende oogen draaide Wheeler zich half om, tot hij de deur zag, waar achter Sage verborgen zat. De schurk, die Calvert had geschoten, was aan zijn genade overgeleverd. Mijn God, het kind, dat Lissie als baby aan haar borst had gedrukt, was door dat beest neerge schoten Wat brandde het bij hem binnen. Zijn borst ging zwaar op en neer. Dok Wheeler keerde zich tot de mannen, die er onbeholpen bij ston den. „Ik dank jullie. Ga.... ga nu weg." Alleen gebleven met den gewonde, liep hij, bijna mechanisch, naar zijn zoon, om zijn toestand te onderzoeken. Even opende de jongen de oogen. „Niet spreken, Calvert," zei Wheeler zacht. Heel flauw vertrokken zich Calvert's lippen toen sloot hij de oogen weer en bleef bewegingloos liggen. Voorzichtig wikkelde de veearts de borst bloot; de wond, een kleine schotopening, bloedde niet meer. Hij voelde den pols de bloedsomloop was nauwelijks merkbaar. „Had ik maar meer medische kennis," mompelde de man. „Maar zooveel weet ik wel, dat iemand met zoo'n polsslag niet lang leven kan." Hij trok een laken over het lichaam. Een koe of een paard kon dok Wheeler helpen. „Ik durf hier niet," mompelde hij weer. 't Kon nog

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 20