No. 12 VRIJDAG 17 AUGUSTUS 1934 381 den hoek van Glyndon Road en Griffin Street. Daar wacht ik op u met een paar rechercheurs. Wij zijn er volkomen veilig, want er komen alleen ambtenaren." „Best," knikte Johnson, opstaande om heen te gaan. „Wacht even," hield Palmer hem tegen. „Als u ooit werkelijk gevaar loopt, dan is het nu. Die heeren kunnen u gevolgd zijn en daarom is het niet geraden, alleen naar huis terug te keeren. Ik zal u even met den auto brengen." Zij reden onmiddellijk weg. Het was twaalf uur geworden, de Londensche voorsteden lagen reeds in rust. Op den hoek van Flint Street verzocht Johnson den inspecteur te stoppen. „Nu kan ik wel alleen gaan. Ik woon driehonderd meter verder en ik word liever niet thuisgebracht met een rooden politieauto. Er is geen mensch te zien, gevaar kan ik niet meer loopen." Palmer aarzelde. „Daarginds staat een auto," wees hij de straat in. „O, dat is in orde, die staat er den heelen nacht," stelde Johnson hem gerust. Met 'n handdruk namen zij afscheid. Palmer bleef den journalist onwille keurig even nakijken. Eerst toen hij hem zag aanbellen, nam hij plaats in de cabine. Bijna onmiddellijk sprong hij er weer uitin de straat klonk hulp geroep. Tot zijn groote ontsteltenis zag hij, dat Johnson zich verzette tegen drie kerels. Een hunner sloeg hem met kracht met een gummilat op het hoofd. Johnson slaakte 'n kreet, die door merg en been drong. Bewusteloos werd hij in den auto gesmakt, waarna de wagen met razende snelheid de straat uitreed. Palmer had slechts een enkel oogenblik zijn bezinning verloren. Maar dat eene moment bleek een zeer kostbaar moment te zijn. Want toen ook hij op zijn beurt de straat uitreed, was er op Market Road geen auto meer te bespeuren en zocht hij tevergeefs naar een spoor van de ontvoerders. Palmer bracht een half.uur zoek, met kris en kras de straten in den omtrek te doorkruisen. Wanhopig gaf hij het zoeken op en keerde naar de Yard terug, om er zijn mannetjes op uit te zenden. Zoodra hij zich aan den ingang vertoon de, kwam de portier op hem toe. „Een brief voor u, inspecteur. Hij ligt al een half uur op u te wachten." Palmer scheurde hem zonder de minste belangstelling open. Doch toen hij een blik op het schrift sloeg, werden zijn oogen groot van verbazing. Het sc hrij- ven bleek afkomstig te zijn van de ontvoerders. „Inspecteur, U hoeft zich niet druk te maken over dien inktkoelie, want hij is veilig bewaard en u vindt hem toch niet. Wij zullen hem weer in vrijheid stellen, als de directeur van „The Strand" zekere voorwaarden inwilligt. Overwerk u dus niet en wacht rustig af. Julius Caesar." Die naam had iets irriteerends. Palmer vloekte van ergernis. En hoewel hij grootendeels gerustgesteld was omtrent het lot van den ontvoerde, zond hij man en macht erop uit, om een spoor van de misdadigers te zoeken. En allen gaf hij de opdracht mee, in de nachtkitten te informeeren naar de identiteit van den man, die zich verborgen hield achter den beroemden naam „Julius Caesar". Op het bureau van „The Strand" heerschte de grootste verslagenheid. Johnson's ontvoering had allen opgeschrikt. Mr. Robertson liep den heelen morgen zenuwachtig door het gebouw, wachtend op een boodschap van de ontvoerders, op welke voorwaarden zij bereid waren zijn jongsten medewerker in vrijheid te stellen. Pott treurde. Niet over Johnson, dien hij spoedig terug verwachtte, maar over zijn ongelukkig gesternte. Hij had alle misère meegemaakt, die de laatste jaren over „The Strand" was uitgestort. En nu hij een betrekking bij de „Daily News" had aangenomen, scheen er een tijdperk van ongekenden bloei voor „The Strand" te zijn aangebroken. Nu het publiek niet zeker meer was van den losse-nummerverkoop, stroom den de abonné's niet bij honderdtallen, maar bij duizendtallen toe. De telefoon zweeg geen oogenblik en voor het gebouw verdrong zich een menigte, die men anders slechts ontmoette bij de opening van het Parlement.Johnson's ont voering, inderhaast gebulletineerd, had honderden nieuwsgierigen naar de bureaux van „The Strand" gelokt. 's Middags verscheen het blad met het tweede van Johnson's artikelenreeks. De koppen op de voor pagina waren een sensatie op zichzelf. „De misdadigersbende, gisteren in ons blad ge signaleerd, neemt wraakEen onzer redacteuren ontvoerdDe onderwereld moet uitgeroeid 1 Wie is Julius Caesar? "Die laatste vraag stelden zich duizenden men- schen. En prompt een half uur na de verschijning van „The Strand" kwam er reeds antwoord op. Mr. Robertson bevond zich met Palmer in zijn privékantoor, toen hij voor de zooveelste maal dien middag werd opgebeld. „Met wien vroeg hij kort. „Met Julius Caesar," antwoordde een zware stem. Robertson werd doodsbleek en liet de telefoon vallen. Palmer sprong verschrikt op. „De ontvoerders, hier is Julius Caesar," fluisterde de directeur ontsteld. „Zal ik viel Palmer haastig uit, den haak opnemend. „Ja, hallo vroeg hij schor. 1 „Buiten staat een jongen te wachten met een brief," antwoordde Julius Caesar. „Help hem even, hij kan niet door de drukte heenkomen." Onmiddellijk na 't laatste woord werd de ver binding verbroken. Palmer legde teleurgesteld de telefoon neer. Hij liep naar het venster en ontdekte inderdaad een kleinen jongen aan den overkant, die met een brief in zijn opgeheven hand de aandacht trachtte te trekken. Een paar minuten later was hij naar boven ge haald. Inlichtingen omtrent den man die hem gezonden had kon hij niet geven en teleurgesteld moest Palmer hem laten gaan. Mr. Robertson had intusschen het schrijven doorgelezen. „Meneer, Wij stellen Johnson in vrijheid tegen betaling van f 8000. Zend vanavond iemand naar Richmond met dat bedrag. Precies om negen uur zal hij voor het hek van het „Star and Garter Home" een gemach tigdevan ons vinden. Hij moet als herkenningsteeken zijn hoed of pet afnemen. Den inhoud van dit schrijven mag u alleen meedeelen aan den man, die ons het geld brengt. Stelt u de politie ermee in kennis, zoodat onze ge machtigde wordt gearresteerd, dan verhuist J. van avond nog naar 't St. Pancraskerkhof. Julius Caesar. P.S. J. Caesar was een bekend Romein, als u er zoo nieuwsgierig naar is." Tot zijn groote vreugde vond Robertson onder aan den brief nog 'n paar geruststellende potloodregels van Johnson. De edelste overwinning van den mensch.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 29