No. 13 VRIJDAG 24 AUGUSTUS 1934 397 Het windscherm. „Heelemaal niet," antwoordde Faye (zich afvragend, wat er aan 't salon mankeerde), „als u dan maar niet erg vindt, dat ik me op de tafel neerplant. Als ik in een keuken ben, krijg ik altijd zin, om op de tafel te zitten." „U doet maar precies, wat u wilt," antwoordde Hemdsmouw, en lachend ging hij voort,,'t ls mijn huis niet. ,,'t ls mijn huis ook niet," stiet de andere jonge man uit, zoo plotseling, dat Faye opsprong. „Ja, ik ik vraag u duizendmaal excuus dat ik u ik bedoel, dat ik u niet enfin, zooals Hobs zegt, 't is ons huis niet, waar we in zijn." „Mag ik dan vragen," nam de jeugdige meesteres het woord met bewonde renswaardig geveinsde verbazing, „van wien 't wèl is?" „Ze heeten Molliott. Meneer Molliott is mijn patroon," zei Norton met een zucht van opluchting, omdat het er nu uit was. „De bank hier is van hem; hij woont vorstelijk boven de bank geld als water 1 Hij heeft deze pracht- boerderij op laten knappen als een geschenk voor zijn dochter." „Zoo," zei de dochter van meneer Molliott, „en wat doet u dan hier Tegelijk begonnen de jongelui den uitleg. Alles was hier al maanden in orde, maar er woonde nog niemand, alleen juffrouw Hobson, de huisbewaarster. Meneer Molliott had goedgevonden, dat de jonge Hobson tijdelijk een kamer in 't huis kreeg ('t was toch beter, als ze gelucht werden) om zijn moeder gezelschap te houden. En Frank Norton? Die zat met Hobs in't bestuur van de Sport-club, en hij veranderde van kamers en zijn nieuwe kamers waren nog niet vrij, en daarom had juffrouw Hobson hem zoolang de kamer en 't ontbijt van haar zoon laten deelen. Zoo kwamen zij hier. „En we hebben van den zomer wedstrijden, ziet u, en er is hier zoo'n prachtige zwemvijver, daar gaan we 's morgens in oefenen." „O juist," zei de eigenares van den vijver. „We gebruiken den tijd maar zoo goed mogelijk, totdat juffrouw Molliott terugkomtdat duurt gelukkig nog een dag of veertien. Dus nu bent u op de hoogte van de heele indringerij, juffrouw.. „Faye, F-A-Y-E. Nu ben ik zeker ook een indringster?" Haar glimlach steeg Frank recht in 't hoofd, zoo vriendelijk en vroolijk was die I Het deed haar onuitsprekelijk veel pleizier, dat haar nieuwe vriend geen avonturier was, maar een nette, hardwerkende, sportieve employé op de bank van haar vader, die eerlijk rekenschap had kunnen geven van zijn tegenwoordigheid hier. Nu had zij bekentenis met bekentenis moeten beantwoor den zeggen „U hebt me verteld, dat 't uw huis niet is; nu moet ik u op mijn beurt vertellen, dat 't mijn huis is." Maar het spelen van een rol, dat bijna iederen behoorlijken man tegen, de borst stuit, is zelfs voor de liefste vrouw een genot. Faye bleef zich vermaken met de klucht, als vreemde bezoekster op te treden in haar eigen keuken, terwijl twee jongelui, die zij een uur geleden nog nooit gezien had, voor gastheer speelden 1 Zij hing haar natte muts te drogen. En toen leerde Frank een van haar voornaam ste bekoorlijkheden kennende manier waarop haar haar groeide, in punten, laag neer, alsof het van haar hoofd af smolt. „Ik zal haar later wel eens zeggen, wat een mooi haar ze heeft," dacht hij. „Ik zal hem later wel eens zeggen, hoe hij naar mijn haar heeft zitten kijken 1" dacht zij. Zij nam een theedoek en depte de regendroppels van haar schouders. „Arm kind," dacht Frank, ,,'t is haar eenige goede costuum." Zij kreeg limonade, die juffrouw Hobson zelf gemaakt, en koekjes, die juffrouw Hobson zelf gebakken had, en Faye dacht er in 't geheel niet aan, haar vader telefonisch om red ding te smeeken Haar vader was toevallig op dat moment op weg gegaan naar Huize Kastanjepark, zonder echter te ver moeden, dat zijn dochter daar was en zóó genoot, dat haar gezicht Frank Norton nog aantrekkelijker leek. Het was bijna 't gezicht van een klein meisje, dat nog graag op een keukenvensterbank tusschen de geraniums zat, om zwaargesuikerde keukenthee te drinken van een wit keukenschoteltje, en te letten op het schortgeritsel van de eenige aardige volwassenen in huis. „Bent u ook op de bank van eh.meneer Molliott, meneer Hobson „Ik? Da's mij te deftig. Ik ben bij Wade han del in sportartikelen. Gelukkig 1 't Is voor iedereen een geluk, als hij een betrekking heeft tegenwoordig." Hier mee kwam het gesprek op juffrouw Faye's besluit, om een plaats te zoeken ergens in een zaak. „Een zaak zei Frank fronsend. Bij 't woord „zaak" dacht hij natuurlijk aan zijn eigen werk, en dat vond hij al heel slecht strooken met haar frissche, bloeiende persoonlijkheid. „Ik kan me u niet op een kantoor voorstellen. Jij wel, Hobs V' Hobson was echter verdwenen, omdat er aan de deur geklopt was. Zij hoorden hem praten met den bestuurder van een volgeladen taxi, die juist was aan gekomen. „Mijn bagage!" dacht Faye met een schrik. „Ik moet weg zien te komen, zonderZij wendde zich tot haar anderen gastheer. „Nu, 't is droog." „Maar u gaat toch niet weg Frank Norton sprong op, terwijl zij op stond. Zijn stoel sloeg tegen den vloer. „U bent ef pas !'We zullen een paraplu voor u opzoeken. Ik zal u een regenjas leenen." Alles om haar tegen te houden 1 „Als 't soms weer gaat regenen. Misschien zijn er nog overschoenen van juf frouw Hobson. Die heeft Ook kleine voetjes." „Ik heb groote voeten," zei het meisje. „En die moeten me gauw naar huis brengen." (Ja, ze moest de voordeur uitslippen en naar de woning boven de bank gaan. Zij kon dien jongen man onmogelijk zeggen, dat zij al thuis was De jonge man zei„Maar ik mag u toch naar huis brengen U hebt me nog niet verteld, waar u woont." Zij aarzelde. Zij kon niet zeggen „ik woon hier," en liep ze naar het flat van haar vader, dan wist meneer Norton zóó, wie zij was. Dat vond zij nog niet noodig. Toen keek zij hem aan met een verrassende vraag. „Meneer Norton, wilt u me één ding vertellen Waarom wou u me wijs maken, dat dit uw huis was „Die eerste minuut „Ja." Hij herinnerde haar„Toen kende ik u nog maar pas." En toen glimlach ten zij plotseling, keken elkaar stralend aan. Nu wisten zij beiden, dat het geen verschil gemaakt zou hebben, al hadden zij elkaar al jaren gekend. Met een smeekenden blik bekende Frank Norton „U had me nijdig gemaakt die eerste minuut." „Ik? Hoe dan?" „Door de manier, waarop u zei„Woont u hier „Maar 't was mijn bedoeling niet. „Natuurlijk was 't uw bedoeling niet, me te krenken, 't Was mijn idiote eigen lichtgeraaktheid. Kijkt u eens...." Hij kreeg een kleur, toen hij ver volgde ,,'t Heeft me altijd dwars gezeten, dat we geen fatsoenlijk huis hadden. Mijn familie was namelijk zoo onhandig, alles te verliezen, toen ik tien was. Mijn vader stierf toen ik dertien was. En om me behoorlijk te kunnen laten leeren, ging mijn móeder een beetje benepen op kamers wonen. Jongens kunnen afschuwelijk verwaand zijn. Ik had 't land, omdat ik nooit iemand

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 13