No. 15- VRIJDAG 7 SEPTEMBER 1934 463 West-IndiëPanorama van Willemstad. hebben, om van Faye af te komen. Het eerste uur van dien morgen hield hij haar in zijn kamer, en gaf hij haar wat brieven, „om door te lezen". Het was een kleine kamer veel te klein om er in te vertoeven met zoo'n ver foeilijk wezen, dacht Faye. Zij sloeg geen seconde de oogen op van die brieven, die haar niets zeiden. Uit het aangrenzende vertrek kwam het gedempte ge- klapper van schrijfmachines. Straks zou zij daar wel heengebracht worden. Eindelijk keek meneer Sellars op van zijn papieren, en hij merkte op, veel luchtiger, dan hij in tegenwoordigheid der cheffin gesproken had „Ik heb 't genoegen al eens gehad, u te zien, is 't niet Eergisteravond in die nieuwe Italiaansche gelegenheid „Ja," zei Faye, met gepaste beleefdheid. „Mag ik vragen, of u daar dikwijls komt •„Neen." (Als boven.) ,,'t Eten is er niet slecht," zei meneer Sellars. „Nee." Meneer Sellars nam haar op met dien flirtenden, loerenden blik, die ieder beschaafd meisje het verlangen inboezemt, zich op staanden voet te kunnen veranderen in een Man met een ijzeren Masker. Faye echter wist zich (voor 't eerst van haar leven, dat het noodig was) té verschuilen achter het nog ondoordringbaarder masker van niets-bemerken. Het was echter nogal moeilijk, dit masker voor te houden, toen meneer Sellars voorstelde „We kunnen wel eens probeeren, hoe de lunch daar is." Faye scheen dat „we" niet te hooren. „Enfin, ik moest u nu maar eens hiernaast brengen," zei meneer Sellars vervolgens. „Ze hebben me al gevraagd, of ze er niet iemand bij konden krij gen, want we hebben nogal veel zaken met 't buitenland van 't jaar. Ze heb ben daar al drie meisjes ik dacht, dat 't ruim genoeg was. Enfin" hier kwam een veelbelovend glimlachje naar Faye „ik zal er nu en dan wel eentje leenen, om mijn brieven op te nemen." „O juist." „Enfin, nu zal ik u maar eens aan den meneer voorstellen, die uw onmid dellijke chef wordt." „Dank u." Faye vroeg zich af „Hoeveel bazen worden dat? Vader maar niet mee gerekend (vraag wel excuus, meneer MolliottVer, ver verheven boven ons, nederige aardwormen I) hebben we den directeur met zijn dozijn dozijnen en die gebrilde schooljuffrouw, die liever ziet, dat de meisjes een tehuis heb ben vervolgens de Stroopsmeerder dat zijn er drie, met vader mee vier. En de vijfde...." „Hierheen, juffrouw Faye." Faye streek de linnen kantoorjas glad, die haar door de cheffin verschaft was, en ging naar de deur, die meneer Sellars, eenigszins verwaand, openhield. „Zit u een beetje ruim, die jas," glimlachte meneer Sellars, toen zij hem voorbij ging. „Maar 't is een mirakel, zoo verrukkelijk als sommige dames er uit kunnen zien in de oudste vodden Hij deed een tweede deur open, die van de aangrenzende kamer, en het orkestgeluid van schrijfmachines stortte over hen heen. Het was een groot, luchtig vertrek, met flinke ramen, die uitzicht gaven op het marktplein, en een stuk of vier, vijf afgeschutte lessenaars. Met den eersten blik zag Faye drie figuren in blauwe stofjassen, zooals zij er ook zelf een droeg, benevens den breeden, platten, grijs-cheviotten rug van een man. „Meneer Norton," zei meneer Sellars tegen dien rug, „ik heb hier een nieuwe helpster voor u. Zij is al bij de cheffin geweest en zij kan direct be ginnen." Er zijn verrassingen, die verdooven kunnen als een slag. Frank Norton zou haar onmiddellijke chef zijn Overbodig te zeggen, welk een groot deel van zijn intusschen verloopen vrijen tijd Frank had besteed aan gejaagde gedachten over het zoo onver wachts verdwenen meisje. Toen haar voeten en schoentjes van slangenleer zich repten om de keuken uit te komen, en te vluchten naar de wit gemeubelde kamer, hadden hij en Hobson niet beter geweten, of hun bezoekster was door de voordeur ontsnapt. Dat zij met meneer Molliott in een taxi was weggereden, had geen der beide jongelui gehoord of gezien, omdat zij op dat oogenblik beiden in den vijver zwommen. Het eenige spoor, dat het meisje Frank gelaten had, was de herin nering aan haar gezicht, haar figuur, haar stem levendig, betooverend, ter gend, vasthoudend waarmee hij op 't oogenblik natuurlijk niets doen kon dan wachten en ze, in de uren van zijn arbeid, eerlijk en ijverig op den achter grond houden. Waar Frank dan ook aan dacht nu, allerminst aan zijn romantische ont moeting, toen de deur van zijn kantoor geopend werd door Sellars („een hatelijke kerel", volgens Frank) en zijn nieuwe assistente werd aangediend. Uit den toon, waarop gezegd werd „Hier is de jonge dame", maakte Frank op, dat de jonge dame, die met Sellars binnen was gekomen, een knap meisje moest zijn. Hier stond zij, in de kantoorjas, die haar gestalte verhulde, maar hè! wat? Was 't mogelijk? Ja. Het licht, dat de volgende seconde vol op haar gezicht viel, bewees hem, dat 't niet alleen een betooverend mooi ge zichtje was, maar hetzelfde gezicht, dat Frank Norton, de laatste veertig uren, zoo herhaaldelijk voor den geest had gezweefd. Daar was het meisje weer Hier ACHTSTE HOOFDSTUK. „O, goeden morgen," zei Frank Norton, zoo droog als beschuit, maar niet droger dan het antwoord „Goeden morgen" van Faye. Toch ontging het niet aan den vorschenden blik van Sellars, dat die twee elkaar niet voor het eerst zagen. Bij de deur, vóór hij zich terugtrok, bleef hij staan met een scherper blik naar het meisje, op wie nu de oogen van alle drie de andere meisjes geves tigd waren. „O, kent u meneer Norton al, juffrouw Faye „We hebben elkaar een keer toevallig ontmoet," antwoordde juffrouw Faye op een afstand. (Wordt vervolgd)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 15