No. 16 VRIJDAG 14 SEPTEMBER 1934 495 staan, ze verbeelden zich veel te veel, ze denken dat een meisje blij mag zijn, als ze tegen haar praten," orakelde het Slonsje misschien praatte zij zooveel over jonge mannen, omdat zij zoo zelden de kans kreeg, er tegen een te praten. Aandoenlijk, dacht Faye. „Ofschoon die meneer Norton nog lang de slechtste niet is. Dat voel je dadelijk aan, als je hem ziet, is 't niet zoo „Dat zal wel," zei Faye voorzichtig. Toen glimlachte zij. „In ieder geval voel ik 't bij jou aan 1" Zij gingen terug naar de bank. De nieuwe vriendin vernam, dat Faye nog steeds in het hotel verbleef, en beloofde hartelijk, Faye te komen helpen, na vijven, ais de bank gesloten was, om „een aardig kamertje" te vinden. Den grootsten dienst echter, van meer gewicht voor de nieuwe employé dan haar vriendin-in-nood vermoeden kon, bewees juffrouw Winch Faye dien middag nog, met theetijd. TIENDE HOOFDSTUK Tegen half vier beleefde Faye haar diepste ebbe. Uitgeput van geest en van lichaam (ondanks haar overvloedigen maaltijd) kon dit kind der weelde zich alleen nog maar verbazen over het uithoudingsvermogen der meisjes, voor wie dit eentonige gezwoeg tusschen vier muren alle dagen iets vanzelf sprekends was, en die geen reserve van geld en vrienden hadden om aan te spreken, als zij de proef soms moe werden. Voor die meisjes was het geen proef, geen koppig gebaar het was hun eten, hun huur, hun kleeren. En toch, al die tallooze werkende meisjes pakten iederen morgen hun zorgen in hun hand koffertjes, repten zich om het treintje van acht-vijftien te halen, worstelden door menschenmenigten heen om precies op tijd het kantoor te bereiken, volbrachten een zware dagtaak, en kwamen dan glimlachend weer te voor schijn, prettig om aan te zien en vurig uitziend naar een goedkoop avondpretje en zij leven door, onverschrokken, onverstoorbaar, handig en vroolijk, en zij kómen er. Voor Faye Molliott, die óók zoo'n kranig, trouw, sportief zieltje had willen worden, was er een droombeeld vernield. Haar vader had gelijk gehad zij was ongeschikt voor die arbeidsmarkt. Vernederd (en zonder in aanmerking te nemen, hoe ontstellend nieuw dit alles was, en hoeveel tijd er noodig moest zijn, om het karakter en den moed van zoo'n werkend meisje te vormen) vermaande Faye zichzelf, dat zij den voorgenomen tijd moest doorzetten, al was haar eerzucht nu al ingeslagen. Die acht weken lang zou zij zichzelf van negen tot vijf opsluiten in dit trieste verblijf, ondanks de spijtigheid van juffrouw Bligh, zou zij de attenties van meneer Sellars ontwijken en den goeden raad van Winchie aanvaarden, zou zij zorgen rond te komen met haar dertig shilling per week, en zich nauwgezet houden aan al, wat haar onberaden stap veroorzaakte. Zelfs dit: bevelen aannemen van den man Norton. Al wist zij, hoe bitter zij iedere seconde zou gaan verfoeien in dien tredmolen, die.. Hier klonk, door het zenuwscheurende klapperen en tingelen van de schrijf machines heen, de oproep van juffrouw Winch „Thee!" Faye, gedrukt door den ongewonen arbeid en nog dieper gedrukt door de ongewone teleurstelling, had het wel kunnen uitschreeuwen van blijdschap bij het gezicht van die kopjes uit hetzelfde warenhuis, waar zij haar nieuwe kleeren gekocht had. (Wordt vervolgd) ■2W* Jfedatland. L)e waterpoort van „Rijnhuizen aan den Vaartscheri Rijn (U.). NEGENDE HOOFDSTUK Er klonk opeens een meisjesstem „O, pardon, meneer Sellars! Maar ik had af gesproken, dat ik juffrouw Faye zou komen halen, als ze klaar, was met de ver taling, dan zou ze met ons clubje gaan lunchen." „Engel fluisterde Faye, in het hokkerige kleedkamertje, tot 't Slons je van het kantoor, dat haar gered had van het ge zelschap van den Stroop smeerder. „Hoe heet je nog meer „Phyllis Winch. Ge woonlijk Winchie genaamd. Ik zag je een beetje héél erg gelukkig kijken bij de uitnoodiging van dien meis jesgek. Dus toen ben ik er maar gauw tusschen ge komen," zei de kleine juf frouw Winch, die er wel uitzag als een mislukkelin- getje, maar het niet was. Zij bleef moedertje spelen over de nieuwe bank-em- ployé, en Faye stond ver baasd over den spoed en het gémak, waarmee haar col lega haar werk voleindigde, haar naar buiten bracht en naar één van die groote roodc trams geleidde, en haar zoo met een reis van een penny meenam naar een knus eethuisje, waar zij de smakelijkste en tevens goedkoopste lunch van haar leven gebruikte. Winchie bestelde voor zichzelf bouillon en lamscotelet met gebakken aardappelen en groenten. ,,'t Zelfde voor jou vroeg zij. „O ja, alsjeblieft „Zoo'n honger? Ze koken hier goed, hè?" „Ongeloofelijk," oordeelde Faye. Zij at als een wolf. „Ik heb nog nooit zooiets heerlijks gegeten als die flensjes." En toch had zij in alle goede restau rants van Parijs geluncht. „Kunnen we hier koffie krijgen?" „Een groote of een kleine, juffrouw?" „Zoo groot mogelijk alstublieft." Faye glimlachte en tot haar ver wondering zag zij Winchie afkeurend het hoofd schudden. „Wat is er „Een groote kop kost zes pence, weet je dat? Je krijgt een heel aardig kopje voor drie pence," zich afvragend, welke millionnairs die juffrouw Faye hadden opgevoed. Ze had 't klaarblijkelijk aardig rijk gehad. Waarschijnlijk ruzie met haar familie, en haar eigen weg gegaan. Zij hoefde er niet naar te vragen. Wat de menschen je vertellen willen, dat zeggen ze gauw genoeg. En wat ze je niet vertellen willen, daar draaien ze toch maar omheen, zoo was Winchie's opvatting. En 't meeste zie je vanzelf, zonder vragen. Dat meisje van Faye bijvoorbeeld droeg geen verlovingsring, maar waarom zou ze vragen, of zij niet iemand aan de hand had Je hoefde maar even naar haar te kijken, om te weten, dat zij iederen man krijgen kon, dien zij hebben wou, en dat er op 't kantoor minstens al twee mannen waren, die binnenkort nog aan 't vechten zouden slaan, om haar lunch te mogen betalen. Maar denkelijk trok het meisje zich niets van jongelui aan. Zoo gaat 't meestal, dacht het slonsje van 't kantoor, met een bedwongen zucht. Nog nooit had er een jonge man werk gemaakt van de slordige, handige, kleine juffrouw Winch. Dat was haar kruis. Maar zij liet er niets van blijken. Frisch en opgewekt vroeg zij Faye, of die al een geschikt en goedkoop onderdak had gevonden. „Ik kom pas uit de stad...." „Bedoel je Londen?" „Ja gek eigenlijk, dat je met „de stad" altijd Londen bedoelt „Niet altijd. Je zult gauw genoeg merken, dat de „stad" de winkelstraten beteekent van iedere plaats, waar je woont," zei Winchie. „Maar je zult wel wennen. Wees maar niet bang. 't Scheelt al een heel stuk, dat je al een goeden kennis op 't kantoor hebt." „O ja Je bent erg aardig voor me geweest." „Ik bedoel mezelf niet ik bedoel meneer Norton." „Dat is geen goede kennis van me," zei Faye koel. Maar zij scheen weer de stem van Frank Norton te hooren, die openhartig, smeekend erkende „U had me nijdig gemaakt in 't eerst," en „Toen kende ik u nog maar pas." Een beetje prikkelig ging Faye voort „Ik had hem namelijk nooit gezien vóór Maandagavond toen wandelde ik op den weg en hij wees me, waar ik heen moest." „O, was dat 't Ja. Wel knap, voor een blonden man," was de uitspraak van juffrouw Winch over meneer Norton. „Een man hoort donker te zijn, vind ik. Dan lijkt 't, of er een beetje meer in zit, geloof ik. En zoo heel knap hoeft hij voor mij ook niet te zijn. Ik kan die knappe jongens meestal niet uit-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 15