IX
NEDERLAND
TIJDENS DEN
OORLOC
De run op de Neder land sche Bank
te Amsterdam, onmiddellijk na
het afkondigen der mobilisatie.
I. Mr. P. Corf van der
L,indenminister -presi
dent en minister van
Binnenlandsche Zaken
tijdens den oorlog.
2 Generaal D J. Snij
ders. opperbevelhebber
van Land en Zeemacht
tijdens de mobilisatie
3 Jhr. di J. Loudon,
minister van Buitenland
sche Zaken
4 Prof- dr. M W F.
Treub, minister van
Financiën
Een Nederlandsche
douanebeambte ver
koopt kranten aan de
Duitsche grensivacht.
In den voormiddag van den Sisten Juli 1(11-1
besloot het een jaar te voren gevormde kabinet
Cort van der Linden tot algemeene mobilisatie
van leger en vloot. De toestand in Europa had zich
dermate dreigend ontwikkeld, dat het toen een
dubbeltje op zijn kant was, of Nederland gedwon
gen zou worden zich aan de zijde van een der oorlog
voerende partijen te scharen. Opkomst en vervoer
der verlofgangers verliepen vlot inkwartiering,
voedselvoorziening brachten vaak groote moeilijk
heden mee, maar over het geheel mocht de leger
leiding op den avond van dien zwaren dag voldaan
zijn. Met één slag was het kalme Nederland in een
krijgskamp veranderd en niemand wist, wat de
dag van morgen zou brengen. De geest onder de
opgeroepenen, was overeenkomstig den landaard,
kalm. Maar spoedig genoeg bleek, dat die goede
stemming om zou slaan. Toen na een paar dagen
duidelijk was, dat schending van ons grondgebied
niet plaats zou vinden, werd bewezen, dat de
tucht niet steunde op plichtsbesef, maar op vrees
voor straf of voor het verspelen van verlof. Daar
op een enkele uitzondering na het gehalte van het
kader zeer veel te wenschen overliet, werd het
gezag grootendeels uitgeoefend door personen,
die in moeilijke omstandigheden niet voor hun taak
berekend waren. Dat zulks de tucht niet ten goede
kwam, behoeft niet nader te worden toegelicht.
In de publicatie van den toenmaligen kapitein
van den Oeneralen Staf, Van Munnikrede op
genomen in het gedenkboek „Nederland in den
Oorlogstijd" (Elsevier, Amsterd.) wordt behalve
op het ontbreken van tucht, gewezen op de on
voldoende geoefendheid van het leger, vooral
van de infanterie. Licht en zwaar geschut waren
voorts in veel te geringe mate aanwezig militaire
luchtvaart ontbrak practisch. In de mobilisatie
jaren werden de noodige veranderingen en ver
beteringen aangebracht, maar uit tal van na-
oorlogsche publicaties is wel komen vast te staan,
dat de gevechtswaarde van het Nederlandsche
leger bij het uitbreken van den wereldoorlog niet
te hoog moet worden aangeslagen.
Het zou intusschen ondankbaar zijn niet de
verdiensten te erkennen, die leger en vloot zich,
tijdens de oorlogsjaren, hebben verworven. Niet
alleen werd onze onzijdigheid tot het einde door
hen gehandhaafd, en daarmede bleef Nederland
gespaard voor de oorlogsramp, maar op ver
schillende andere manieren maakten de soldaten
zich onmisbaar. Het leger werkte mede aan de
beteugeling van den smokkelhandel, verleende
hulp bij den grooten watersnood van 191b, en