3W Jted&Uand. ROBERT FERRY SHANNON 564 VRIJDAG 28 SEPTEMBER 1934 No. 18 DE DOODE SCHUTTER George Creek's met modder bespatte auto stopte voor het lage, breede, ruwhouten ge bouw, dat het casino van Prairie Flower voorstelde. Ben half jaar vroeger was in deze streek olie aangeboord nu was reeds een stad ontstaan. Weliswaar een stad van grootendeels havelooze, houten huizen en hutten, maar toch een stad. Zoo magisch is de olieluchtavonturiers, gelukzoekers, maar ook werkers komen er op af, als wespen op den honing. Prairie Flower had zelfs zijn casino daar zorgde George Creek voor. Creek heesch zichzelf langzaam uit zijn auto de man was zwaar en vet en liep het casino binnen, dat verlicht werd door olielampen. In het voorste vertrek, waar gegeten maar meer nog ge dronken werd, hing zware rook overal stonden of zaten groepjes ruw gekleede mannen. Een teeken dat de zaken goed gingen. En voordeelig zaken doen, was Creek's eenige levensdoel. Oorspronkelijk waren er vier mannen geweest de z.g. „Groote Vier" die het dozijn ommeer casino's in de mijn en oliesteden exploiteerden. Een concern, dat machtig genoeg was om zijn monopolie te hand haven en iederen concurrent er uit te drukken. Vier machtige, absoluut gewetenloozemannen. Maar het denkbeeld van een gedeelde heerschappij had George Creek altijd geïrriteerd. Eén voor één waren de drie overigen uit het concern getreden en meteen uit dit leven. De details daarvan waren vaag. Inderdaad was het een kwestie geweest van gehuurde sluipmoordenaars. Creek had 2500 gulden per hoofd betaald dat was zijn vaste prijs. Het concern van de „Groote Vier" behoorde tot het verleden. In zijn plaats stond thans één man, Creek, genietend van zijn macht over demenschen, die in zijn casino's voor hem werkten en geld ver dienden, zonder hem zelfs te kennen. Ook nu, de volle gelagkamer overziend, genoot hij boosaardig van die macht. Hij werkte zich door de bezoekers heen naar het einde der toonbank daar sloot een tweede vertrek op aan, waar de roulette tikte om de menschen vlugger het geld uit den zak te halen. Bij die toonbank stond de man, dien hij zocht, zijn bedrijfsleider. George Creek had vanavond zaken te doen in Prairie Flower voordeelige, afdoende en gevaarlijke zaken. Op dat oogenblik had een klein en oogenschijnlijk onbelangrijk incident plaats. George Creek strui kelde over een kleinen, bij geen ras thuis te brengen, onooglijken hond, die op den vloer lag en de groote man zou gevallen zijn, indien hij niet haastig een tafel gegrepen had. De kerel, die in koelen bloede een moord kon beramen, werd woedend, toen hij rondom een spottend gelach hoorde. Met één trap schopte hij het beestje dwars door het vertrek tegen den wand, waar het jankend bleef liggen. Een magere man, met een paar eigenaardig schit terende, blauwe oogen, stond op van een tafel, liep met een opvallend lichten stap naar het hondje en raapte het op. Aan het eind der zaal stond een leeg tafeltjedaar droeg John Vanlanden zijn hond heen en bevoelde het dier met voorzichtige vingers. Het dier trilde, maar het had toch blijkbaar niets gebroken. „Stil maar, Lady," suste hij „kalm maar, beestje." „Mag ik eens even kijken Terwijl de hond zijn hand likte, zag Vanlanden op en keek in het gezicht van een vreemdeling, die aan zijn tafeltje ging zitten. Zonder antwoord af te wachten bevoelde hij handig het honden lichaam. „Valt mee. Niets gebroken, 't Was anders eetv flinke trap, dien de schoft hem gaf." De hond schrok niet terug voor den vreemdeling, en een glans van voldoening verscheen in Vanlan- den's oogen. „Hij is anders altijd bang voor vreem den. Heeft u verstand van honden „Betrekkelijk. Ik ben dokter menschendokter wel te verstaan. Maar ik oefen geen praktijk meer uit." Achter den Arnhemschen Wal te Amersfoort. door „Wilt u even op Lady passen Ik moet iemand direct spreken." De vreemdeling knikte. „Zeker. Ik ben zelf hon denliefhebber." John Vanlanden liep regelrecht naar het einde der toonbank, waar George Creek stond te praten met zijn bedrijfsleider, en tikte hem met een beeni- gen vinger op de borst. „Laat dat 1" snauwde Creek. Maar John liet het niet. Terwijl hij sprak, bleef hij tikken, precies op Creek's hartstreek. „Ik ben de eigenaar van den hond, dien je een trap gaf. Ik houd niet van herrie, maar als je, laten we zeggen, om middernacht nog hier in de stad bent, jaag ik een kogel in je body." Het tikken op de hartstreek werd sterker. „Precies hier De schittering in de oogen van Vanlanden werd zoo'n vreemde gloed, dat Creek er voor terug deinsde. Langzaam voelde hij een koude rilling door zijn lichaam trekken. Doodsangst beving hem. Die kerel hypnotiseerde hem. „Precies door het hart, begrepen herhaalde John langzaam. Het was de bedrijfsleider, die antwoordde. „All right, John," zei hij sussend. „Er zal geen herrie komen." George Creek keek hem na, terwijl Vanlanden terug liep. Hij streek over zijn voorhoofd, dat klam was geworden. „Wie is dat, Dave vroeg hij met een vreemde stem. „Dat is John Vanlanden, mr. Creek," antwoordde de bedrijfsleider ernstig. „Is hier gekomen uit Ten nessee. Hij heeft daar in zijn tijd zes mannen neer geschoten. Hij is de beste scherpschutter uren in het rond." Creek, overigens geen lafaard, beefde nog. „In zijn oogen lag iets onnatuurlijks," mompelde hij. „En dat om een ordinairen hond." Dave knikte. „Zoo zijn de lui van zijn slag. Gek op een hond. Ik heb hier al twee moorden om een hond zien begaan." Creek dronk haastig een glas whisky leeg. Hij herstelde zich. Iets van de gewone listigheid kwam terug in zijn oogen. „Hm zes mannen," mom pelde hij. „Ja, gebeurde in de bergen. Een of andere ruzie. Is daarna hierheen afgezakt." „Zes mannen," herhaalde Creek nadenkend. En levendiger „lk wil dien kerel spreken, Dave." De bedrijfsleider schrok op. „Mr. Creek, wees niet dwaas. Speel niet met uw leven. U moet be slist vóór middernacht weg. U kent Vanlander, niet. U heeft geen kans tegen hem. Als u niet vóór middernacht uit Prairie Flower weg is, schiet hij u zeker neer. Op de minuut af. Een tweede glas gaf George Creek zijn volle zelfvertrouwen terug. „Ik ken die lui. Meer kennis mee gemaakt. Laat hem eerst een uur afkoelen zeg hem dan, dat ik een gemoedelijk praatje met hem wil maken. Volkomen vriendschappelijk, 't ls dan in elk geval nog vóór twaalf uur. Maak dat in orde, Dave. Ik zal in de achterkamer wachten." De vreemdeling reikte Lady weer over aan Van landen, die eveneens aan het tafeltje ging zitten. De harde glans was uit zijn oogen verdwenen. „Hond voor de konijnenjacht, nietwaar?" Vanlanden knikte, en zette Lady op den grond, waar zij aan zijn voeten ging liggen. „Geen zuiver ras, maar een puike speurhond. Een borrel, mijn heer De vreemdeling, een opvallend beschaafd man, met een door weer en wind gebruind gezicht, wuif de afwijzend. „Dank je. Heb van mijn leven mis schien al te veel gedronken. En, houd me de op merking ten goede, ik geloof niet dat het goed voor jou is." Zijn geoefend oog gleed over de gestalte van den ander. „Jij bent niet in orde," voegde hij er abrupt aan toe. „U heeft gelijk," bevestigde Vanlanden. „lk heb een tijd geleden een kogel gekregen, die nog in de buurt van mijn long zit. Na dien tijd ben ik mezelf niet meer." Een droge ratelende kuch bevestigde zijn woorden. Even bleef het stil, gedurende welken tijd de vreemdeling den ander nieuwsgierig aankeek. „Ik vraag me af, wat je daar zooeven tegen den kerel zei, die je hond geschópt heeft." „O, niets bijzonders. Waarom „Omdat je, geloof ik, bijzonder veel van je hond houdt." „Ja, mijnheer," antwoordde John Vanlanden op zijn langzame wijze. „Lady heeft mij jarenlang gezelschap gehouden." Weer deed een kuchen zijn smalle borst schudden. „Die kogel vermoordt me langzaam."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 20