VRIJDAG 28 SEPTEMBER 1934
Beeldhouwwerk in de openluchtuitgevoerd door werklieden bij het viaduct voor den in aanleg zijnden weg van de Staatsmijnen te Heerlen.
Er klonk een schrapend geluid, alsof er een lucifer werd afgestoken.
Rand was in de duisternis voorzichtig naar voren gekomen. Hij was op een
meter afstand van dat beweginglooze ding onder die bewakende handen.
Maar hij wist het niet. Zijn jas veegde even langs den gebogen rug van een der
Chineezen. Maar ook dat wist hij niet.
Want in de laatste kamer van dat stille huis, de kamer, die boven de rivier
uitkwam, had iemand een lamp aangestoken....
Kleuren, als een regen van juweelen, glinsterden plotseling tegen den
kalen zwarten achtergrond. Op den vloer van de laatste kamer zat een meisje
met een lamp naast zich.
Zij was een Chineesche en heel jong. Soms leveren de gele rassen typen op
van een zoo vreemde, harmonieerende gratie, dat zij zelfs in onze oogen mooi
zijn. En dit meisje was mooi. Haar gezicht had den perfecten glans en tint
van tuberozen in de hoeken van haar langwerpige oogen school een mysterie
als diamanten in zwart water.
Meisome Rand stond volkomen stil en staarde naar die achterkamer.
Die twee gebogen gestalten bewogen zich totaal niet. Toen haalde hij diep
adem. Waarschijnlijk had hij in en voor dat oogenblik Scarsdale vergeten.
Dat zou ieder man. Hij deed één stap naar de verlichte kamer en hij deed dien
stap als het ware onwillekeurig. Toen scheen hij te aarzelen, zich iets te herin
neren. Scarsdale's leven hing van die aarzeling af.
Scarsdale wist het. Een veraf zijnde stem scheen ergens als een klok te
tikken.
„Het zal me benieuwen, of die oude Chong helpen zal. Hij is nog dankbaar
en zij zeggen dat een dankbare Chinees niets vergeet. Wel, ik zal het gauw
genoeg weten."
Het meisje in de achterkamer glimlachte tegen haar eigen beeld in een
metalen spiegel. Zij hief haar handen op naar de glanzende tressen van haar
pikzwarte haar. Haar handen glansden als ivoor in den nacht. Onder de scha
duw van haar handen uit scheen zij naar Meisome Rand's gezicht te
kijken.
Weer vergat de man voor een oogenblik waarom hij daar was. Hij deed
nog een stap van Scarsdale vandaan en ging de tweede kamer binnen. Tegen
het als juweelen glinsterende licht van de achterkamer stak zijn gestalte donker
en sterk af, vitaal en meedoogenloos. Weer bleef hij staan. Er klonk geen ander
geluid, dan het geraas van de Wayamous, maar Scarsdale was zich bewust
van een beweging in het ondoordringbaar duister van de eerste kamer. De
twee mannen, die naast hem zaten, hadden hun hoofd omgewend en hielden
Rand scherp in het oog.
Met een geluid, dat half een verbaasde lach, half een vloek was, liep
Meisome Rand door, de derde kamer binnen. Bij het hooren van dat geluid
bekend en vriendelijk in die vreemde omgeving, al kwam het dan ook van een
doodsvijand werd Scarsdale's geest weer met zijn lichaam vereenigd en
begon woedend te worstelen. Hij wist nu, zonder eenigen twijfel, welken vorm
die Chineesche dankbaarheid zou aannemen. En het blanke bloed in hem kwam
in opstand, ofschoon Rand daar was om hem te vermoorden.
Hij dacht, dat hij worstelde, maar zijn ledematen trilden alleen even.
In de laatste kamer had het meisje haar handen laten vallen. Zij rustten
op haar knieën. Zij wachtte, met het hoofd achterover geworpen, een flauwe
glimlach op het gezicht, terwijl het lamplicht een gouden glans op het perfecte
ovaal van haar gezicht legde.
Rand stond aan den ingang van de laatste kamer, waar zijn zwarte gestalte
het licht blokkeerde. Hij keek neer op het wachtende meisje.
„Wie ben je vroeg hij.
Er kwam geen antwoord. Alleen werd de glimlach op het mysterieuze
mooie gezicht nog dieper.
Rand stapte de laatste kamer binnen.
Scarsdale had een kreet willen geven. Hij zag Rand twee stappen
nemen. Toen lichtte iemand den zijden lap op en legde dien over zijn
gezicht.
Maar niet voor hij gezien had het uitglijden, het struikelen, de omhoog
gestoken armen, het plotseling verschieten van het vallende lichaam, de witte
plek, die slechts een starend gezicht was. Voor één oogenblik hoorde hij door
het open valluik het luidere geraas van de snel stroomende rivier. Toen zwaaide
het luik weer op zijn plaats. Het Chineesche meisje boog zich voorover en blies
de lamp uit.
Voor Scarsdale duurde de daarop volgende duisternis vier dagen. Toen
opende hij zijn oogen en zag het daglicht. Gedurende een of twee minuten
herinnerde hij zich niets. Maar de kamer en de Chinees kwamen hem bekend
voor.
„Sam Chong 1" fluisterde hij.
De Chinees glimlachte en zei zacht
„Gij vriend van mij
„Toen Rand kwam en toen hij die kamer binnen ging
„Gij droomt," zei de Chinees. „Niemand komen hier J"
„Maar ik zag hem toen hij door het luik viel
„Gij droomen." Sam Chong glimlachte. „Gij ziek droomen hebben.
Niemand komen. Kamer gesloten."
Scarsdale keek. De ingang van de laatste kamer was met planken afge
sloten. Hij keek weer naar het vriendelijke, ondoorgrondelijke gezicht.
„Wat heb ik gezien
„Alleen droomen."
Dat was alles wat hij te weten kwam. Veertien dagen later kwam een
reddingspatrouille met geforceerde marschen van Fort o' Faith en pikte hem
en zijn notitieboekjes op. Toen zijn kameraden hem in de hondenslee pakten,
ondervroegen zij hem nauwkeurig. Maar Scarsdale's voornaamste verlangen
was, om uit de buurt van het geraas van de Wayamous te komen.
„Die oude Chinees is een goed vriend voor je geweest," zei iemand.
„Ja, zeker," stemde hij huiverend toe.
„Maar je was er zeker niet al te erg op je gemak, in het huis van een
Chinees
„Nee," zei Scarsdale, „je hebt daar last van droomen."