No. 19
VRIJDAG 5 OCTOBER 1934
589
restaurants kent, en omdat hij allerlei groote lui bij hun voornaam noemt,
en omdat hij zichzelf goeddoet en overal komt.... en hij heeft geen flauw
besef, dat hij niets, niets beteekent, met één zoo'n man als Frank vergeleken.
Wat zou Phil toch tegen hem zeggen
Op beschermenden toon merkte Phil op
„Nu! U hebt niet slecht getennist. Valt me erg mee. Bent u prof?"
„Ik?" zei Frank, hem aanstarend.
„O nee, geen prof? Neem me niet kwalijk, 't Was als compliment bedoeld.
Ze zeggen, dat u permissie hebt om hier te spelen."
„Dat hebben we ook."
„Mooi. Dan kunt u me misschien vertellen, wat er met de familie gebeurd
is."
„Zijn op reis," zei Frank. Hij voelde zich net zoo prikkelig worden om de
houding van dien verwaanden, opgedirkten knaap als Hobson. Frank toonde
die ergernis door zich even koel beleefd te toonen, als Hobson hatelijk was
geweest. „Anders wéren we hier niet." Hij wendde zich af van den verwaanden
klant met zijn veel te mooie pakje, zijn pronkerige das en overhemd, en riep
zijn vriend. „Zullen we verder spelen
Het spel begon weer. Maar op een moment, dat de beide spelers dicht bij
het net stonden, zoodat geen der toeschouwers hen verstaan kon, zei Frank
iets tusschen zijn tanden door tegen den kleinen Hobson, die heftig knikte.
En 't was ongelukkig voor Phil Goldberg, dat hij niet hoorde, wat zij tegen
elkaar zeiden, en dat alleen hun gelach tot hem doordrong, anders had hij zich
kunnen hoeden voor een stukje wraak.
Hooghartig stond Phil te kijken naar den heen en weer vliegenden bal.
Schril zaten de jongens op den muur de spelers toe te juichen. Pats, pats, pats
ging het, in snelle, krachtige slagen. Hobson kwam in 't voordeel, en de meisjes
op 't grasveld riepen bravo. Maar Phil Goldberg, die vooruit was geloopen om
beter te kunnen kijken, trok zich juist een seconde te laat weer terug. Norton
joeg den bal over het net met alle kracht van zijn arm, veel te hard, zou men
zeggen de bal trof Goldberg ten minste recht in 't gezicht. Phil gaf een kreet
van pijn en greep naar zijn neus, en toen die weer een beetje normaal begon
aan te voelen, hoorde hij het schrille gelach van de jongens op den muur, de
vroolijkheid van zijn neef en nicht en van het meisje, dat hij extra had mee
gebracht, om indruk op haar te maken.
Eén smart althans werd den beschaamden held bespaard hij wist niet,
dat Faye Molliott in dien boom zat en zoo van harte aan 't lachen was geslagen,
dat zij bijna van haar tak in 't laantje naar beneden viel.
Het lukte haar echter nog, een tak te grijpen en 'n reddenden sprong te
doen, waardoor zij boven op den muur terecht kwam. En toen tot straf mis
schien, omdat zij gelachen had bij het ongeluk van een ander, was het juffrouw
Faye zelf, wie een ongelukje overkwam.
VEERTIENDE HOOFDSTUK
Dienzelfden middag was mevrouw Messenger met haar schamele derde-
hands-autootje uitgereden, om muziek te onderwijzen aan een gebrekkigen
jongen in het dorp nabij de stad, en toen zij terugreed, koos zij den kortsten
weg, het laantje achter Huize Kastanjepark om. Daar zag zij vóór zich drie
meisjes in het gras zitten aan den kant van den weg, onder den muur en de
kastanjekruinen.
Eén meisje had 't haar op jongensmanier kortgeknipt, het tweede droeg
een massa lang dof-bruin haar, dat er nogal verward uitzag, en beiden bogen
zij zich bezorgd over het derde meisje.
„Is er iets gebeurd vroeg Maud Messenger, en zij bracht haar wagentje
tot stilstand. „Een ongeluk gehad
Een glanzend gouden hoofd werd opgeheven en Maud werd zich bewust,
dat het neerslachtige bloemengezichtje van het derde meisje aan de dochter
van Jack toebehoorde, die zij niet gezien had, sinds zij haar laatste reis met
haar tante had ondernomen.
„Hallo! Faye?" zeiden haar oogen, en zij opende haar lippen.
Nu is 't spel uitnu ben ik ontmaskerd, dacht Faye snel. Zij verraadt me
natuurlijk tegen Johns en Winchie 1
Welke gebreken Maud Messenger ook hebben mocht, zij hoorde niet tot
de menschen, die hun vrienden verraden, 't zij opzettelijk, 't zij door onacht
zaamheid. Zij wierp Faye een snellen, glimlachenden, geruststellenden blik
van medeplichtigheid toe en vroeg nog eens, wat er gebeurd was. Een enkel
verstuikt of zooiets?
„Nee, o nee. Ik ben alleen maar een hak van mijn schoen kwijt."
„Verloren Weet u niet waar
„O jawel. Ergens in die wildernis achter dien muur."
„Wat Jullie zijn toch niet in 't park van meneer Molliott gegaan
„Nee, mevrouw...."
„Ik heb er geen voet in gezet, eerewoord. Ik ben alleen in dien kastanje
boven den muur geklommen en toen is die akelige hak in een spleet tusschen
de steenen blijven zitten of zooiets, en toen ging hij er af en toen is hij aan den
anderen kant naar beneden gevallen. Een paar van die jongens, die daar op
den muur zitten, zijn naar beneden gesprongen en die hebben voor me gezocht,
Maar niet gevonden. Ik ben 'm kwijt 1"
Tweeling.