oan Aiet
No. 19
VRIJDAG 5 OCTOBER 1934
605
De zware ketting van het anker was nauwelijks met heftig lawaai uit
het kluisgat gerold, of een motorbootje kwam langszij vijf kerels in zeemans
truien klauterden de touwladder op, sprongen over de verschansing en liepen
naar het voorschip, naar het logies der bemanning.
„Dat zijn ze," verklaarde de loods. „De knechten van Brown."
Kapitein Corrance keek even naar de ongunstige tronies een venijnige
woede over die beleediging stak in hem op. 'n Stelletje schurken kwam op zijn
schip, of 't een kroeg was
„Meneer Webs," schreeuwde hij naar den eersten stuurman, die bij de
ankerlier stond, „laat dat zootje in het water gooien."
„In orde, meneer," riep de stuurman terug, maar de loods zei dringend
„Niet doen, kap'tein je kent ze niet. Die kerels schieten direct."
„Onzin Ze zijn hier niet in hun eigen vervloekte land we varen onder
Engelsche vlag en er is nog een Engeische consul in Frisco. Wie op mijn
schip wil komen, heeft 't aan mij te vragen."
„Dat geldt overal, behalve hier. Er komen ongelukken van. Ik ken die
lui."
Ondanks zijn woede maakten de dringende woorden van den loods
indruk op Corrance maar zijn trots als gezagvoerder kon het toch niet ver
werken, dat 'n stelletje roovers onbeschaamd zijn schip binnendrong om
de bemanning om te koopen. Hij liep
de brug af en rende naar voren een
revolver had hij niet bij zich, maar
op het dek vond hij een ijzeren staaf,
een dunne ijzeren staaf, die gemak
kelijk te hanteeren was en een gevaar
lijk wapen vormde. Kapitein Corrance
was nog van de oude school een
handspaak of een ijzeren staaf was
het beste wapen, vond hij, een ge
schikt ding om er schaamtelooze roo
vers mee te lijf te gaan.
Op korten afstand van het logies
wachtte hij Webs en de stuurmans
leerling waren naar binnen gegaan
met enkele matrozen, o.a. de groote
Burrow, een reus met handen als
ijzeren tangen. Hij wachtte tot de
kerels er een voor een werden uitge
gooid Burrow zou wel met de heeren
afrekenen. Maar er gebeurde niets hij
hoorde grove stemmen, een ruwen
vloek, een bevel van Webs. En toen een
schot en den val van een lichaam.
Woest sprong Corrance vooruit
en rukte de deur van het logies open.
De matrozen keken verschrikt naar
den eersten stuurman, die over een
lichaam op den grond was gebogen de
vijf kerels stonden tegen den wand en
beheerschten de ruimte met hun revol
vers een van de wapens rookte nog.
„Wat is er gebeurd, meneer
Webs
„De stuurmansleerling, kap'tein.
Dood."
„Zoo." Corrance werd bleek.
„Dood Burrow, vooruit," schreeuwde
hij plotseling, en tegelijk deed hij twee
sprongen naar voren. De ijzeren staaf
ging omhoog en omlaag, en een der
schurken lag op den grond. Bijna op
hetzelfde oogenblik begreep Burrow
wat er van hem werd verlangd ge
bruik makend van de verwarring over
Corrance's plotselingen aanval, stoof
hij op den man met de rookende revol
ver toe. Met welbehagen liet hij zijn
ontzaglijke vuist op het gezicht van
den kerel vallen, terwijl Corrance's
staaf ook reeds een tweede slachtoffer
had gevonden. De twee andere boeven
wilden toen den kapitein aanvallen,
maar bij de eerste beweging sprongen
enkele matrozen toe en maakten hen
machteloos. Vijf revolvers werden op
tafel gelegd.
„Bind dat stelletje vast," beval
Corrance, en hij kwam niet tusschen-
beide, toen dat binden nogal hard
handig scheen te gebeuren. Een der
kerels, de man die geschoten had, werd
onbeschaamd, waarop Eurrow hem
gebood te zwijgen.
,,'n Dapper ventje," smaalde de
moordenaar, ,,'n Groote mond, als ik
mijn handen niet kan bewegen."
Tasschen de zuilen van Rome
„Best," antwoordde Burrow en maakte het touw weer los. „Ik heb wel
zin in een vechtpartijtje."
Maar de roover gaf er de voorkeur aan, zijn nu vrije handen in z'n zakken
te steken.
Op het politiebureau werd de verontwaardiging van den kapitein nog
grooter. Hij had om een politieboot geseind, die de geboeide kerels had over
genomen, en was zelf onmiddellijk naar het hoofdbureau van politie gegaan,
om den moord aan te geven. Een inspecteur stond hem half geeuwend te woord.
„Geen prettige boodschap, kap'tein," zei hij.
„Nee, heelemaal niet Den eersten keer dat ik hier kom, krijg ik last met...."
„Dat bedoel ik niet," viel de inspecteur hem in de rede. „Ik heb geen
prettige boodschap voor u. Op weg van den steiger naar het bureau zijn de
kerels ontsnapt. Maar we krijgen ze wel terug de politie houdt d'r oogen open."
„Of dicht'n Geweldige politie hier, die stijf gebonden schurken laat
loopen. De loods zei me, dat de heele bende hier omgekocht was, en hij heeft
geen woord overdreven. Daarvoor moet je in jullie mooie land zijn."
„Kalm wat," snauwde de inspecteur. „Je draait er in voor beleediging
van een ambtenaar in functie."
Corrance sprong van woede. „Waag 't maar om me te arresteeren. Je
zult nog heel wat meer hooren. 't Is hier de goorste stad die ik ken, met 'n