No 19 VRIJDAG 5 OCTOBER 1934 607 Voor de poes ook 'n graacje. stelletje schurken en 'n politie, die alleen weet, hoe dollars er uitzien. Vertel maar aan je opper- baas, aan dien Shanghai Brown, dat ik hem wel zal krijgen al beeft de heele stad voor hem, ik ben niet bang voor een boef. Hij heeft mijn leerling vermoord, «enig kind van zijn moeder, en ik zal hem voor die vuiligheid laten betalen, tot-ie voor rn'n voeten kruipt om genade. Hoor je dat Ik zal jullie laten zien, hoe je 'n boef moet behan delen 1" Hij stormde het bureau uit en liet zich naar het Engelsche consulaat rijden. Maar ook daar wachtte hem een teleurstelling. „Ik kan me voor stellen wat u voelt, kap'tein," zei de consul, ,,'t Is ook onbegrijpelijk, zoo'n toestand. Ik heb al zoo dikwijls verontwaardigde collega's van u hier gehad, maar wat kan ik er aan doen Iedereen weet, dat-ie 'n dozijn moorden heeft laten doen, en zelf heeft hij zeke/ vier of vijf man doodgescho ten, maar al hadden ze de bewijzen, dan geloof ik nog niet, dat iemand hem dorst te veroordeelen. Corruptie, kap'tein, er is gewoon niet tegenop te roeien." .„Maar dat kan toch niet," stoof Corrance weer op. ,,'t Is toch te'mal, dat ze zoo'n individu maar laten loopen Ik laat het er in ieder geval niet'bij zitten. Die kerel heeft natuurlijk een lijfwacht en zoo, erf't zal niet makkelijk zijn om 'm in de buiirt te komen, maar ik geef het niet op. Hij zal 't te weten komen, dat-ie m'n stuurmansleerling verijioord heeft, en ik zal 'ns zien, of 'n paar eerlijke zeelui niet op kunnen tegen dat corrupte zootje hier." lntusschen wist kapitein Corrance niet, hoe hij zijn bedreiging moest uitvoeren hij had integendeel de nederlaag geleden, want de voorspelling van den loods was uitgekomen: behalve -de officieren, de timmerman en de groote Burrow was er niemand van de bemanning op het schip gebleven. Overal in de stad hadden de handlangers hen tijdens 't passagieren weten te vinden ze werden gul onthaald op whisky en sigaren, en toen ze' half dronken waren, kregen ze verleidelijke verhalen te hooren over twee weken lui leven aan den wal en daarna aanmonstering op een goed schip tegen hoogere gage dan ze ooit gekregen hadden. Over twee dagen moest Corrance uitvaren hij had moeite gedaan om een bemanning te krijgen, maar natuurlijk zonder resultaat. Het ging er naar uitzien, dat ook hij naar Shanghai Brown zou moeten gaan, om bij hem tegen idem zooveel per man een bemanning aan te monsteren. Daarover dacht kapitein Corrance toen hij op een avond, een week na den moord, ergens in de havenwijk voor 'n klein cafeetje zat. Hij had daar, gekleed als matroos, iederen avond gezeten, omdat er drie huizen verder een groote zeemanskroeg met danslokaal was, een der vele waarvan Shanghai Brown eigenaar was. Corrance hoopte dat hij den kerel hier misschien zou ontmoeten, omdat hij gehoord had, dat Brown er dikwijls kwam wat hij dan zou doen, dat wist de kapitein niet, want hij zou erg weinig kunnen uitrichten tegen een beruchten boef, die beschermd werd door een lijfwacht van moordenaars. Maar toch wachtte hij hier liever een kans af, al was ze nog zoo klein, dan zijn nederlaag te erkennen en 'n bemanning aantemonsteren via 't oplichterskantoor van Shanghai Brown. Er klonk een vinnig gekijf bij de deur van het danslokaai Corrance schonk er geen aandacht aan, want er werd dikwijls iemand op straat gegooid door twee ruwe reuzen, die daar als uitsmijters dienst deden en erg dikwijls werk hadden. De kapitein liet zich dus niet storen en wilde zijn vierde biertje bestellen, maar toen de kellner op zijn kloppen was verschenen, zag hij geen klant. Want de twee reuzen bij Brown's kroeg gooiden er dezen keer geen dron ken matroos uit, doch probeerden een meisje naar buiten te loodsen, een wild, vurig volkskind, dat gilde van woede, maar ook van pijn. „Laat me los, smerige Judassen ik wil erin, ik moet Brown hebben. Ik zalau Een der kerels had het meisje zoo ruw een duw gegeven, dat haar schouder bijna ontwricht werd, hetgeen voor Corrance voldoende 'was o'm „bemidde lend" op te treden hij kon moeilijk rustig toezien, hoe twee boeven 'n meisje mishandelden. Met enkele groote sprongen was hij er bij, zoo vlug dat de kerels pas van zijn bestaan op de hoogte gebracht waren, toen de een 'n behoorlijken stoot op zijn kin voelde en de andere een trap tegen zijn maag kreeg. Zij vielen eenigszins onbevallig ter aarde Corrance overtuigde zich, of zij onschadelijk waren, maar het meisje nam zijn arm en trok hem mee. „Dank je wel," zei ze „die hebben genoeg, maar smeer 'm nou, anders gaan ze paffen." Gedurende enkele minuten leidde zij hem'door een warreling van slopjes, zooals Corrance, die menige havenstad doorkruist had, ze zelden had gezien, tot zij hijgend in een smal gangetje stil hield, dicht bij een hoek van 'n straat. „Zoo dichtbij zullen ze ons niet zoeken," fluisterde ze. „In die straat daar, twee huizen verder, is die kroeg. Als we 'n kwartiertje wachten, kunnen we veilig weggaan Waarom hielp u me „Ik vond dat ze u niet als dame behandelden. Maar wat moest u in die smerige kroeg doen?" „Ik wou Brown de waarheid vertellen. Ik ben er de laatste weken iederen avond geweest, heb alle kerels uitgescholden als ze maar naar me keken, maar Brown kon ik niet te pakken krijgen." Zoo ongeloofelijk als 't klonk, Brown scheen bang voor dit meisje te zijn, zoo bang, dat hij zijn lijfwacht bevel gegeven had, om haar uit zijn nabijheid te houden. Haar vader, hoorde Corrance, een timmerman, was „gehaaid" door de bende van Brown op een avond had hij, toen hij 'n wandeling langs de haven maakte, kennis gemaakt met twee schijnbaar zeer respectabele zeelui'n-praatje over het weer en den slechten tijd, een glas bier in een café, en den volgenden dag werd de timmerman uit een zware verdooving wakker op een oude houtboot, midden op «ee. Gewoon ontvoerd zijn huisgezin bleef achter in armoede en onzekerheid, waaraan pas een maand later een einde kwam door een brief van den ongelukkige. „En nou wil ik" Brown spreken en 'm in zijn gezicht spuwen of z'n oogen .uitkrabben, maar de vent schijnt te 'denken dat ik 'm vermoorden wil. Daarom zorgt-ie dat ik niet in zijn buurt kan komen." „De aooveelste boevenstreek," gromde Corrance. „Wat wou ik 'm graag eens ontmoeten. Wat zou ik dat schoelje rammelen Nou, laat ik er niet meer aan denken, of ik spring nog uit mekaar van woede." „Ook last van 'm gehad informeerde het meisje. De kapitein vertelde haar alles. „En nu moet ik misschien toch naar Brown om 'n bemanning bij elkaar te krijgen. Wat is dat hier voor 'n bende Kan ik nu nergens anders terecht „Misschien," zei het meisje. „Als u me helpen wilt. „Hoe helpen „Nou, ik heb niet alleen op de loer gelegen om Brown z'n oogen uit te krabben ik heb nog wat anders uitgevonden. Ik dacht zoo als ik een eerlij ken, sterken kerel kende, die niet bang voor een schoft is.EnfinBrown is soms alléén „Waar, wanneer?" vroeg Corrance driftig. „Zonder lijfwacht? Zeg 't dan, kind 1" „Gaat u eerst met me mee naar huis. 't Wordt me hier te ongezellig." Langs een flinken omweg, telkens kijkend en luisterend of zij niet gevolgd werden, leidde zij den kapitein naar een meer behoorlijk gedeelte, waar zij een taxi namen. Binnen tien minuten bereikten zij de woning van het meisje zij had zich intusschen voorgesteld als Letty Ryan waar het verlangen van Corrance, om Brown gevoelig te straffen, nog grooter werd, toen hij hoorde en zag, welke ellende de kerel ook hier had gebracht. En zoo waren er vele gevallen in de stad volkomen onschuldige, rustige burgers, die gewoon als slaven waren ontvoerd. Een half uur later was Corrance aan boord terug, opgewonden in grim mige blijdschap hij riep het restje van de bemanning in zijn hut en hield een vluggen krijgsraad. „Kun je morgen met het laden klaar zijn in plaats van overmorgen vroeg hij Webs. „Als 't moet, kunnen we morgenavond vertrekken, kap'tein." „Mooi. Nou allemaal luisteren. Ik ga morgen bij Brown een bemanning aanmonsteren wat-ie vraagt kan me niet schelen, want ik krijg 't later toch terug, en dan neem ik meteen behoorlijk wat mee als schadevergoeding voor 'n paar slachtoffers van hem die ik ken. Voor zijn lijfwacht ben ik niet bang, want die is er niet, als wij met hem gaan praten hij schijnt dan zaken te heb ben, waarbij hij alleen wil zijn. Wij overvallen hem, hij moet alles terugbetalen, en dan.Wat zou de beste straf zijn voor een fielt, die geld verdient door zeelui te haaien De eerste stuurman dacht slechts even na. „U wilt toch niet....?" vroeg hij verrukt. „Precies geraden," antwoordde de kapitein met een vergenoegde grijns. „Is 't kolossaal of niet?" In volle zee, drie dagen reizen van de kust, vroeg kapitein Corrance aan den reus Burrow „En hoe gaat 't met Brown Burrow grinnikte. „U moet er 'ns bij zijn, als hij 's morgens wakker wordt, kap'tein. Hij kan nog altijd maar niet gelooven, dat we hem hetzelfde geleverd hebben wat-ie zoo vaak vroeger zelf heeft gedaan. Maar we hebben enkele ma trozen aan boord, die vroeger door hem gehaaid zijn, en die laten hem nu wel voelen, wat het zeggen wil, om tegen wil en dank op een schip gebracht te worden 't Was een geweldige zet van u, kap'tein, om Brown te haaien. De lui hebben 'm niet doodgeslagen, maar veel minder is 't niet. Ik geloof niet, dat 't schoelje deze reis gauw zal vergeten."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 31