VRIJDAG 12 OCTOBER 1934 Shot Jledatland. In Noord-Overijsel grenst het weiland aan de oude Zuiderzee No. 20 cirkelzaag Mysteries wèl natuurlijk. Mijn vader is dood, broers heb ik niet, dus ik heb nooit mannen meegemaakt. Maar ik begrijp niet, waarom ik ze betooverend zou moeten vinden. Dat was natuurlijk maar bluf ze werd aardig rood, toen ze 't zei, en dat was heusch de eerste keer niet, tante Madge. Ik verdenk iemandeen jeugdig bediende in een winkel van sportartikelen, hier in de stad, een leuk dwergje, meneer Hobson genaamd. Johns, ons sportmeisje, beschouwt de mannen als iets, waar je mee tennist. Juffrouw Bligh, onze kantoorkat, behandelt ze als muizen. Ze is altijd klaar, om andere meisjes te krabben, maar tegen mannen snort ze en kruipt ze, en dan springt ze toe. Dat zei ik tegen Winchie. „En nu jij," zei ik. „Ik wou jou graag een liedje leeren. Mag ik?" en toen liet ik haar heel dat roerende lied hooren „Moeder, 'k wil graag trouwen". „Hoe kom je aan dien nonsens," vroeg ze. „Is dat 't nieuwste?" ,,'t Is uit de achttiende eeuw toen hadden ze van die heldere oogenblik- ken," zei ik. En toen sloeg 't arme kleine diertje ineens dubbel en ze bekende, dat 't de zuivere waarheid was. Ze kon 't niet helpen, zei ze, maar soms hield ze 't gewoon niet uit, dat leege leven, alleen maar werken en van je salaris de eindjes aan elkaar knoopen. Zelfs op 't kantoor is er zoowat niemand, mij zelf en onzen kwajongen uitgezonderd, die met ons arme Slonsje praat, behalve om te zeggen, dat 't zoo'n mooi weer is, en dan gauw de trap af te schieten, want er staat iemand te wachten. En je kunt 't hun niet kwalijk nemen ook. 't Kind ziet er op 't oogenblik geen steek beter uit dan u, toen 't zoo erg was, onderweg naar Madeira u weet nog wel, toen u zoo zeeziek was, dat u geen zin had om uw haar op te maken en zelfs om u te wasschen. Winchie is zoowat net zoo groot en zoo zwaar als u, en haar kleurschakeering is ook ongeveer aan de uwe gelijk. U, die altijd plenty jonge mannen aan uw voeten hebt gehad, kunt u onmogelijk voorstellen, wat het zijn zou voor deze kwijnende lelie, als zij er menschelijk uit kon zien en een menschelijk jongmensch kon bemachtigen Helpt u me, 't kind een beetje op te knappen Met mijn in komen van dertig shilling per week kan ik me de weelde niet permitteeren, haar cadeautjes te geven en mijn eigen kleeren mag ik niet aanraken. Er stond echter niet in 't contract, dat ik niet om oude kleeren mocht bedelen voor iemand anders. Dus als u iets kunt bijdragen ook wijzen raad dan wordt het dankbaar in ontvangst genomen door uw liefhebbende Faye. P.S. Ik had daar mijn hoofd zoo vol over, dat ik zoowaar nog vergat u te bedanken voor uw laatsten brief, waarin u zoo vriendelijk beloofde, aan niemand te vertellen waar ik ben, en waarin u me zegt, hoe u over mijn avon tuur denkt. Vader is 't daverend met u eens, dat ik een mal schaap ben ik geloof, dat hij expres naar Amerika gegaan is óók ten minste om ge spaard te blijven voor een mogelijke ontmoeting met zijn dochter, zoolang zij nog in dien waanzin verzonken ligt. Misschien is 't ook maar beter zoo. Ik heb laatst een onverhoopt prettigen avond met zijn mevrouw Messenger doorgebracht. We hebben die dame verkeerd beoordeeld. Ze is heusch heel geschikt. Als er dan toch iemand tusschen vader en mij moet komen, dan liever zij dan iemand anders, 't Zou me nu niets meer kunnen schelen, als ze trouw den. Maar dat is op 't oogenblik niet de hoofdzaak. Winchie wel. Met verlangen uitziend naar uw SPOEDIG antwoord F. Faye's tante antwoordde met bekwamen spoed, dat die jongedame van Faye, die hervormd moest worden, die fraai gestelde advertenties in de bladen maar eens moest lezen „Hoe kan ik mijn voorkomen verbeteren Zij moest maar eens beginnen met één dag per week niets te eten dan spinazie, ochtend en middag en avond. Maar tegelijk kwam er uit Londen een groote doos vol „stevige oude vodden", zooals juffrouw Madge Molliott ze noemde. Er zat ook een half fleschje haarwater bij en wat poeder en cream om te probeeren, en zij hoopte, dat Faye en haar juffrouw Winch er veel pleizier mee zouden hebben. Snel schreef Faye terug. „Het lijkt bijna te schoon om waar te zijn, zooveel als Winchie al ver anderd is. Ze was er zenuwachtig van, toen ik zei, dat ik 't pakje van een kennis had, die op 't tooneel geweest was (de heele wereld is een tooneel) en dat zij 't mocht hebben, omdat 't mij allemaal te klein was. Dat is 't gelukkig ook. Al wat haar niet paste (en dat was nogal wat) heb ik haar laten verkoopen aan een oud spinachtig kleerenkoopstertje, dat bij mij in de buurt woont. En ik heb haar 't geld van *t postkantoor laten halen, om haar haren te laten knippen en permanenten, en 't overschotje van uw kostbare lotion heeft ze gebruikt. Betaalde u er niet een tientje voor Ze is er mee naar den drogist geweest, en die rook er even aan en toen zei hij, dat hij 't altijd voor haar maken wou voor drie shilling de flesch. En ik heb haar afgeleerd, om hardop te zeggen, dat ze niet knap is; Dat werkt zoo verkeerd Ik geloof, dat we nu alles voor haar gedaan hebben, wat we maar konden. Van de verdere vorderingen zal ik u later verslag geven, want, zooals u eens zei je kunt de liefde niet dwingen." Weer een paar dagen later kon Faye rapporteeren, dat de Liefde zelve aan 't werk scheen te gaan. Om het uit te drukken in de woorden van Faye aan haar tante „U zult wel blij zijn te vernemen, dat de Liefde zich nu begint te roeren. Als gevolg van een formeel gevecht over tennis. Ik vroeg aan Winchie, of zij geen lid wou worden van de club hier. Wat helpt 't vroeg ze, ik kan toch niet tennissen en ik heb geen racket. Dus toen heb ik haar de leeringen der wijzen voorgehouden, over 't nut van lichaams beweging, en ik wees haar een advertentie van Wade, 't sporthuis daar was uitverkoop van rackets. En dat deed de deur dicht, zooais ik wel voorzien had. Denzelfden avond is Winchie met me meegegaan naar Wade, als een lam naar de slachtbank, en daar stond meneer Hobson achter de toonbank, onder bengelende trossen bokshandschoenen en voetbalschoenen." (Wordt vervolgd)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 15