Thee DOOR PAUL TRIEM 636 VRIJDAG 12 OCTOBER 1934 No. '20 De dokter, een nog jonge man, met 'n beschermend air, keek zijn patiënte begrijpend aan. „Zeker, zeker," zei hij; „u voelt zich slap en gedrukt. Vlagen van pijn schieten over uw geheele lichaam. U heeft last van gal, uw hoofd doet u zeer en u slaapt niet goed. Af en toe heeft u hallucinaties. De oude vrouw, die stijf-rechtop voor den dokter zat, deed een haastigen greep naar een groote, ouderwetsche paraplu, die tegen haar stoel stond. Zwaaiend met dit wapen, stak zij haar donker, mager gezicht vooruit naar den dokter „Hoor eens hier, jonge man," beet moeder Hansen. „Ik ben een fatsoenlijke vrouw, versta je Ik doe niet aan hallu- hallu- weet ik veel. Ik heb niets dan een beetje hooikoorts. Ik moet een medicijn hebben." De dokter schoof achteruit voor zijn patiënte; dan glimlachte hij toe geeflijk. „Zeker zeker 1 U heeft hooikoorts natuurlijk. Met het oog op uw symptomen zou ik u op de eerste plaats een diëet adviseeren. Geen zoetigheid, geen koffie... Moeder Hansen sprong nu definitief overeind. „Ik heb al zestig jaar lang, ieder jaar, hooikoorts gehad," verklaarde zij. „Mijn vader zaliger zei altijd drink een stevig glas en je bent er met een paar dagen af. Maar hij had het niet over koffie, en hij probeerde niet me van honger te laten sterven met een diëet. Bewaar me. Diëet Ik weet niet, waar dat tegenwoordig heen gaat met de wereld 1 Wat een dokters 1 De verontwaardigde oude dame smeet geld op tafel en vertrok, de buiten deur met een slag dichttrekkend. Toen moeder Hansen de straat opliep, botste zij bijna tegen twee mannen, die passeerden. Beiden keken de geïrriteerde vrouw een' oogenblik nieuwsgierig aan. „Als je van den duivel spreekt," zei één van hen, een zwaar gebouwde kerel met een pafferig gezicht. „Dat is die vrouw waar ik het over had. Zou je haar herkennen, als je haar weer zag, Culbertson Culbertson, een schraler man dan zijn metgezel, maar met een even on gunstige uitdrukking in zijn oogen, knikte. „Ik heb haar al eens eerder gezien," zei hij. „Uit je beschrijving begreep ik niet wie zij was. In een van de achterstraten houdt zij een eethuisje, waar vooral de oudere zakkenrollers veel komen en dat soort lui." „Precies. Nu luister Inmiddels vervolgde moeder Hansen haar weg naar haar zaak. Onderweg bleef zij staan voor een winkel van chirurgische instrumenten, in welks uit stalkast een skelet stond opgesteld. Moeder Hansen scheen in twijfel,, of zij ooit het genoegen had gehad dit individu al eerder te hebben ontmoet, maar aan het einde van haar onderzoek schudde zij filosofisch haar hoofd. „Wat een wereld tegenwoordig!" riep zij. Haar tijdelijk opgeleefde belangstelling verdween weer spoedig, terwijl zij verder liep. Zij voelde zich werkelijk niet goed. De buitenwereld begon haar zonderling voor de oogen te draaien. De voorbijgangers leken te dansen. Be slist, het liep mis met de wereld. „Dat komt allemaal van die nieuwerwetsche ideeën," mompelde de oude vrouw ontevreden. „Bewaar me 1 Geen koffie 1 Diëet 1 Ik, die alleen eet of drink, als ik honger of dorst heb. Laat-ie me een medicijn geven. Wel, ik zal m'n eigen, goeie geneesmiddel maar weer gaan gebruiken. Thee van laurier bladen." De oude dame liep de paar treden af naar haar kelderrestaurant, waar zij onmiddellijk haar plaatsje innam achter de kassa. Zij plaatste haar trouwe vriendin en bondgenoote, de oude paraplu, naast zich en opende het kasregister om zich te overtuigen, dat Mary, de kellnerin, zich geen valsch geld in de handen had laten stoppen. Moeder Hansen kende haar klanten maar al te goed. Op dit punt bevredigd, ging ze naar de keuken om 'n grooten pot laurierbladenthee te bestellen. Mike Prindle, speurder in dienst van een zoogenaamd particulier detec tivebureau, keek het individu uit de onderwereld, dat voor hem stond, strak aan. „Ik laat haar d'r inloopen," verklaarde hij. „Ze heeft me eens zoo leelijk te pakken gehad, dat ik zelfs m'n revolver aan haar ben kwijtgeraakt. Ik krijg geen promotie vóór ik dat heb goedgemaakt. Daarom zet ik een val op voor die ouwe heks. Ze zal spijt hebben dat ze ooit van mij hoorde." Culbertson schuifelde onrustig met zijn voeten. „Dat is allemaal goed en wel. Maar waarom neem je juist mij Ik zeg je dat ik altijd pech heb in dat soort dingen. In New York heb ik eens een agent-provocateur geholpen en de vent, die er in moest loopen, sloeg me half dood. Ik...." „Dat kan me niet schelen," verklaarde Mike Prindle ongevoelig. „Hier kan je geen pech hebben. Of ben je bang voor die oude vrouw Culbertson mompelde iets onverstaanbaars. Hij had het niet bijster op moeder Hansen. Hij had al eens op minder aangename wijze kennis gemaakt met de zeer energieke oude dame. „Goed," stemde hij na een poosje toe. „Zeg op 1 Wat moet ik doen Prindle verklaarde alles tot in bijzonderheden. Hij besloot met te zeggen „lk heb twaalf flesschen puike whisky weten te leenen. Bovendien zal ik je 'n gemerkt honderd-dollar-briefje geven. Drank en geld zorg ik wel terug te krijgen na het gerechtelijk onderzoek. Ik zal ook de ambtenaren van de droog legging waarschuwen, dat zij een inval moeten doen. Eén ding wil ik je alleen nog zeggen. Probeer geen dubbel spel te spelen, en mij, achter mijn rug, er tusschen te nemen. Het zou je leelijk opbreken." Het voorbereidend werk was spoedig in orde gemaakt. Prindle kreeg van zijn directie verlof om een verboden drankhandel, waarvan hij, naar zijn ver- klaring, een „tip" had gekregen, op te sporen. Daarna bezocht hij het bureau der ambtenaren, die de Amerikaansche droogleggingswet moesten handhaven. Dezen beloofden hem alle hulp, die hij voor den inval zou noodig hebben. De rest moest Culbertson doen. Veel lust had dit heerschap daarin niet maar hij had geen keus. Hij had den laatsten tijd niet veel „verdiend" en Prindle had hem beloofd, dat de politie in het vervolg een oogje zou dichtknijpen, als dit zaakje lukte. Op een goeden avond, tegen donker, reed Prindle hem met een taxi naar een straat, dicht bij moeder Hansen's woning. Daar zette hij hem af en gaf den beroepszakkenroller een groote mand. „Twaalf flesschen whisky," fluisterde de detective. „Denk er om de verborgen muurkast boven aan de trap. En stop deze enveloppe in een oude japon of een schoende meest waarschijnlijke plaats, waar de oude vrouw het zou verbergen. Het honderdje, dat er in zit, heb ik in de hoeken gemerkt met een cirkeltje en een kruisje. Een beschrijving ervan heb ik in mijn notitie boek. Verberg je dan en wacht tot zij thuis komt. Daarna smeer je 'm. Neem een slok uit de eene flesch, die ik al heb open getrokken, dan kan je voor het gerecht zweren, dat ze je een partij whisky heeft verkocht en je een monster heeft laten drinken van de partij, die ze in huis heeft. Je hebt die al betaald, en zou ze later thuis geleverd krijgen. Als jij weg bent, doen wij een inval, wij vinden den drank en het geld, en die oude heks is er bij. Alles begrepen Culbertson knikte somber. „Eerlijk gezegd," bekende hij, „staat de heele zaak me nog steeds niet erg aan. Ik heb een voorgevoel...." „Houd dat 1" beet de particuliere detective Prindle. „En schiet nou op 1" Culbertson opende vlug en handig moeder Hansen's huisdeur met een valschen sleutel. Zooiets was hem toevertrouwd. Dit was zijn tweede excursie de eerste, een paar dagen geleden, had gediend om het terrein te verkennen. Zijn studie van moeder Hansen's gewoonten had hem bovendien geleerd, dat zij nooit voor middernacht thuiskwam. Hij sloot de deur, haalde zijn zaklan taarn voor den dag en liep de trap op. Hier en daar waren gaslichten, maar hij gaf de voorkeur aan zijn electrische zaklantaarn. Boven aan de trap zette de misdadiger zijn mand neer, en ging de huiskamer binnen. Zijn vorige tocht had hem geleerd, dat daarop een kleinere kamer aansloot, waar allerlei japonnen en andere kleedingstukken aan haken in de wanden hingen. Prachtig, ze hingen er. In een daarvan zou hij straks het geld stoppen. Tijd genoeg nog. Eerst den drank maar opbergen. Hij liep terug naar de gang. Vlak tegenover de trap was een geheime kast, waarvan Prindle de sluiting kende. Hij vond den knop, waarover zijn waardige lastgever had verteld. Hij drukte de muurkast open, die leeg bleek zorgvuldig zette hij de flesschen erin. Mijnheer Culbertson floot een deuntje terwijl hij werkte. Het prettige idee was juist bij hem op gekomen, dat hij nog wel een kleinigheid privé kon verdienen, nu hij toch in het huis was. Allicht was er iets te vinden, dat de moeite van het meenemen waard was. Hij nam de laatste flesch, de opengetrokken flesch en nam een flinken slok. In die dingen was mijnheer Culbertson consciëntieus. Maar op het moment, dat hij die laatste flesch bij de andere plaatste, hoorde hij iets, dat hem het hart in de keel joeg. Op de stoep voor het huis klonken voetstap pen. Een sleutel werd in het slot gestoken. Culbertson wachtte niet langer. Haastig sloeg hij de kastdeur dicht, schopte den korf in den versten hoek van de gang en schoot door de huiskamer het kleinere vertrek binnen. Hij moest zich daar verbergen tot zich een gelegenheid zou voordoen, als moeder Hansen de huiskamer zou verlaten, om dan ongemerkt weg te sluipen. Moeder Hansen had den dag gezeten naast het kasregister in haar kleine restaurant zeer onaangenaam doorgebracht. Zij voelde zich nog steeds ziek, ondanks de laurierbladenthee. Maar koppig bleef zij haar oude middel gebruiken. Overdag brouwde zij een ketel in haar restaurant, 's avonds thuis weer een. De dag verliep tergend langzaam. Haar hoofd bonsde haar tong was dik en stijf. Tegen drie uur had zij een mooie ruzie gehad met den contro leur van den gasmeter, en dat had haar een tijdje opgekikkerd. Maar de con troleur was een nog jonge man de eerste zwaai met haar groote katoenen parapluie had hem op de vlucht gejaagd. Wanhopig was zij weer in haar stoel teruggezonken. Ja, de wereld ging beslist achteruit. Ze gunden een mensch niet eens meer een fiksch heibeltje. Toen het donker was geworden, stond moeder Hansen plotseling op. Haar zaak was haar lief, maar nu voelde ze zich zoo akelig, dat het haar niet "meer kon schelen, wat er gebeurde. Ze ging naar huis naar bed. Ze lichtte het kas register, gaf haar kok en kellnerin een paar orders, kleedde zich en vertrok. Een half uur later klom zij moeilijk en hijgend de trap van haar woning op. Boven gekomen stak zij het licht aan het viel haar op, dat de deur van haar geheime wandkast op een kier stond. Maar de oude vrouw, anders zoo argwanend, was te ziek en versuft om zich af te vragen, wat er kon gebeurd zijn. Ze duwde de kastdeur in het slot en ging haar zitkamer binnen. Ze stak ook daar het licht aan! Terwijl moeder Hansen vermoeid tegen de tafel leunde, volgden haar versufte oogen onwillekeurig den gelen lichtglans, die in de aansluitende kleine kamer viel. Voor een oogenblik hield zij haar adem in. In den versten hoek, maar nog goed zichtbaar, zag zij onder opgehangen kleedingstukken een paar schoenen. Er waren veel schoenen in het kamertje, want moeder Hansen had er een hekel aan iets weg te gooien maar dit waren beslist geen schoenen van haar. Ze waren te groot, zelfs voor moeder Hansen. Ze waren van een man, en ze stonden met de neuzen in haar richting. De ver bijstering van de oude vrouw duurde maar een oogenblik. Haar gestel was

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 28