Een zonderlinge verschijning in een der Parijsche parken.
Er nadert een vreemdeling.
Een ongelukkige, bedelend om
een aalmoes der voorbijgangers.
Een arme zwakzinnige
gaat met een harmonica
door de straten.
terdam alle stoepen bezaaid zijn met vischkoppen?
U zoudt zich ongetwijfeld haasten deze foutieve
denkbeelden weg te nemen. U zoudt zeggen „Goeie
man, die dingen zijn er wel, maar er zijn nog een
heele boel andere mooie en nuttige zaken in de
groote steden van Nederland". Zoo is het nu
met Parijs ook. Omdat men er den buitenkant
van t leven ziet, gelooft men, dat geen Parijzenaar
een goed huisvader is, dat alle menschen er wonen
om plezier te maken, ten minste dat zij eigenlijk
geen zorgen kennen, want„de Franschman
is luchthartig".
In waarheid echter is Parijs een wreede stad,
waar men vaak zeer weinig medegevoel toont voor
zijn evennaaste, waar (evenals elders en zeker niet
in mindere mate) tienduizenden .hartelooze egoïs
ten wonen, wier eenig ideaal de spaarpot is, en die
levenslang met veel zorg hun plantjes begieten,
terwijl in de kamer naast hen menschen van ge
brek omkomen.
Het kost intusschen niet veel moeite de uiterste
ellende van deze metropool te vinden. Wandel
slechts langs de Seine. Vermei u nu eens niet in
het genoegen zeldzame boeken uit de stalletjes
langs de kaden op te diepen blijf niet staan om
de sobere pracht der Notre-Dame-kathedraal
te bewonderen buig u niet over de wit steenen
borstwering om de snelvlietende rivier naar hare
geheimen te vragen, verheug u niet in den speel-
schen val van het zonlicht door de platanen
en zet het aangename idee uit uw hoofd, dat de
voorbijgangers u voor een flaneerenden mede
burger zouden houden. Maar daal langs de uit
gesleten trappen van de straat naar den eigenlijken
oever. Hier leven de ellendigen van Parijs. Het zijn
de verstootelingen van het leven, voor wie Parijs
nooit een „eenige" stad was. Zij rekken het be
staan met bedelen voeden zich met afval, kleeden
Pedicu
zich in lompen, slapen onder bruggen en bezitten
desondanks vaak een grandezza, welke men zoo
onaangenaam missen kan bij hun lotgenooten
in Noordelijker landen. Niemand bekommert zich
om hen. Het is wel geprobeerd, maar de zwervers
verkiezen hun armoedige vrijheid boven een net
bestaan, dat hen tot leden van een maatschappij
zou maken, die hen uitstootte. Zij hebben hun eigen
taal en gewoonten. Nieuwelingen worden wan
trouwend bejegend. Van vreemdelingen nemen zij
een aalmoes met een voorname vanzelfsprekend
heid aan. Niemand weet wie zij zijn, vanwaar zij
komen, welke verlangens zij koesteren zij hooren
onafscheidelijk bij het Parijs van alle eeuwen.
Wie niet alleen over de Seine-bruggen, maar ook
er onder wil loopen, zal voorgoed genezen zijn
van het misverstand, dat hierboven werd aan
geduid.