door H. Stevens 732 VRIJDAG 2 NOVEMBER 1934 N°- 23 Het romantische dorpje (Ahrdal). ONBESCHERMD Hereford, de schrijver, snoof minachtend. „Je beweert," zei hij tegen sergeant Morgan van de Canadeesche Bereden Politie, de Mounties, „je beweert, dat de man, die de ongeveer volmaakte misdaad be ging, door een ander gedood kan worden, zonder dat de wet iets tegen den moordenaar kan beginnen Daar ben ik nieuwsgierig naar." ,Toch is het zoo," antwoordde Morgan. „Die bijna volmaakte misdadiger is absoluut onbeschermd, en zijn moordenaar zou niet vervolgd worden," waarop ik zei„Dan moet je dat rare verhaal maar vertellen dan kunnen we hooren, of je gelijk hebt." „Best." Morgan begon. „Het is al eenige jaren geleden, dat ik de Peel River Post onder mijn bevei'en had. Op zekeren morgen kwamen twee jonge mannen bij het posthuis aan die op trek naar het Noorden waren. Ik controleerde hun mededeelingen en liet ze met mijn zegen verder trekken. Op dat oogenblik dacht ik er geen seconde aan, dat ik een paar maanden later een van hen zou moeten arresteeren op een aanklacht van moord en berooving. Datzelfde jaar even voor de rivieren dichtvroren kwam een van hen Ripley, op het posthuis aanzetten. Hij was totaal uitgeput door twee dagen tegen stroom op pagaaien, en hij kwam met een lang en zonderling verhaal aanzetten. Hij zei, dat hij en zijn partner langzaam opgetrokken waren, hier en daar eens rondkijkend. Op zekeren dag kwamen zij aan een hut. De bewoner was stervende enDe sergeant zweeg een oogenblik, toen Hereford hem in de rede viel „Nou ja, dat is ouwe kost. Zij verzorgen den zieken man. Hij sterft, maar iaat hun een rijke claim achter. Hij Precies. Het is net een van je verhaaltjes, nietwaar, maar in dit geval is het inderdaad waar. In ieder geval deden zij wat zij konden voor den ouden man Martin geheeten, maar hij kwijnde toch weg. Voor hij stierf, maakte hij echter een testament, waarbij hij alles wat hij bezat aan Ripley en zijn partner naliet op één voorwaarde, n.l., dat zij de helft van het goud dat daar reeds voorradig was, en de helft van wat zij vinden zouden, aan de autoriteiten moesten geven voor Martin's zoon, als die gevonden kon worden. Zij stemden hier gaarne in toe, daar er heel wat stofgoud in de hut aanwezig was en de claim werkelijk een buitenkansje was. Maar het was die clausule in het tes tament, die de oorzaak was, dat een bijna volmaakte misdaad werd begaan. Zij verschafte n.l. het motief. De compagnons werkten den geheelen zomer op de ctaim, tot die ten slotte uitgeput bleek. Zij schatten het goud, dat zij nu bij elkaar hadden, op te zamen ongeveer twintigduizend gulden, hetgeen voor één seizoen een heel aardig resultaat was. Maar toen kwam er volgens Ripley's verhaal wrijving tusschen het twee tal. Zijn partner, Kearson, voelde er niets voor om de helft van het goud aan de autoriteiten te overhandigen en wilde stilletjes het land verlaten, zonder zich bij een van onze posten te melden. Ripley zei, dat hij hier sterk tegen was. Hij wilde hun belofte aan den doode, die hen aan zoo'n goede claim geholpen had, houden. Zij bepraatten de zaak in de lengte en in de breedte en op zekeren morgen kregen zij er zoo'n ruzie over, dat zij bijna handgemeen werden. Ten minste, dat was wat Ripley vertelde. Ziende dat er met Kearson niet te praten viel, nam Ripley het testament en hun eenig geweer en zei tegen Kearson, dat hij naar den dichtstbij gelegen politiepost ging, om de geheele zaak uit te leggen. Zij konden dan het land met hun deel verlaten en alles zou in orde zijn. Maar hier wilde Kearson niets van hooren. Tot Ripley's verbazing trok hij een revolver beval hem het geweer en het testament te laten vallen en vóór hem het bosch in te gaan. Hij voegde er bij, dat, wanneer Ripley terug kwam, hij de hut verbrand zou vinden en hij, Kearson, met het grootste ge- deelte'van het goud er vandoor zou zijn. Hij voegde er bij, dat hij een gedeelte van het goud in de „cache" zou laten, zoodat, als Ripley met de politie terug kwam, zij een klein bedrag aan goud zouden vinden en Ripley's verhaal met zouden gelooven, dat zijn partner hem bedreigd had. En met een duivelsche sluwheid maakte hij nog een ander plan." De sergeant leunde even in zijn stoel achterover en keek ons aan. „Ik verveel jullie hoop ik niet," zei hij. „Maar ik moet jullie al deze details wel vertellen, om de zaak volkomen duidelijk te maken. Welnu, Ripley zei, dat, daar hij in de oogen van zijn partner moordlust zag, hij maar al te blij was, zich in het bosch te kunnen wegpakken, maar hij ging niet ver van het kamp vandaan. Even na den middag zag hij vlammen en rook. Hij wachtte tot den volgenden morgen, denkend, dat Kearson dan wel een eind weg zou zijn en naderde toen voorzichtig het kampement. Hij zag geen enkel teeken van Kearson, en van de hut was niets over dan een hoop smeulende asch. Met iedere zenuw gespannen naderde hij de ruïne en zag toen tot zijn verbazing het geweer tegen een boom geleund staan. Het was volledig geladen. Toen zag hij nog iets, dat hem een oogenblik stom verbaasd deed

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 28