PROKEN PLAATSIN
756
VRIJDAG 9 NOVEMBER 1934
No. 24
A -a
ST üzy- wOéE* -iss-.rf-X*;
3oot Jiedoüand. Amersfoort in vroeger eeuwen.
Door Dr. Black
Precies kwart over acht zette Tweevers zijn hoed
op, kuste zijn vrouw, en zooveel van zijn kinde
ren als er toevallig in de buurt waren, en ver
trok om den trein van 8,32 te halen. Op 't paadje
van den voortuin knikten zijn vrienden en vrien
dinnen hem toe, de Elsa Putz', Karl Drucscki's
en Clare Joubert's. Want Tweevers was in zijn
vrijen tijd rozenkweeker, .in 't klein wegens den
geringen omvang van zijn tuin. Zijn huis lag maar
vijf minuten van het station, maar Tweevers'
leuze was ..langzaam maar zeker", en dus nam
hij zeventien minuten voor de wandeling. De trein
liep achter zijn huis, hetgeen eerst erg lastig scheen,
omdat de baby begon te huilen van het lawaai
later bleek het echter gemakkelijk te zijn, want
de baby wende er aan en men kon de klok er op
gelijk zetten. De trein van 7,02 was het sein om
op te staan en theewater op te zetten, die van half
zeven deed dienst als gong voor het avondeten,
en als de trein van 7,16 langs kwam, moesten de
drie jongste kinderen naar bed.
Tweevers was tevreden. Hij hield niets over van
zijn salaris, maar er waren er genoeg, die heelemaal
geen salaris haddep. Er waren andere moeilijk
heden, maar dat was. 'nu - eenmaal zoo in het
leven. Dikwijls was er bijv. in Tweevers' huis
een baby, en ze waren altijd ziek als hij vacantie
had, maar van den anderen kant waren ze ook erg
lief, en bovendien waren ze nu geen van allen ba-
bies meer. Nee, hij wou met niemand ruilen. Of
't moest zijn met makelaar Marchmont, die in
een groote villa woonde op den hoek van de Acacia
laan, nog dichter bij het station. Marchmont was
voor Tweevers de ideale man van de wereld, die
een groot huis had en een statige vrouw, en er
altijd uitzag, of hij zoo van den duurstcn kleer
maker kwam. Tweevers wist, dat hij er zelf niet
chique uitzag, al droeg hij dezelfde kleeren als
Marchmontzijn kleeren waren heelemaal niet
armoedig en hij gebruikte trouw een broekenpers,
maar 't hielp niet, zoodat hij tot de conclusie kwam,
dat zijn beenen een pers noodig hadden.
Eén keer was hij bij Marchmont geweest, omdat
hij er heen gestuurd werd om een kaartje te ver-
koopen voor een liefdadigheidsconcertnooit
had Tweevers zich zoo simpel en nietig gevoeld,
ofschoon Marchmont niet onvriendelijk was en
een kaart had gekocht. Mevrouw Marchmont
deed, of zij hem niet zag, waardoor Tweevers nog
verlegener en kleiner werd'n beetje jaloersch
werd hij echter pas, toen hij de rozen in March-
mont's tuin bewonderde, rozen in alle soorten
en groote hoeveelheden, en hij werd alleen getroost
door het feit, dat de Clare Joubert dik onder de
luizen zat.
Dat was de eerste keer. Overigens zag Tweevers
zijn rijken buurman alleen op het perron, waar
hij op het gedeelte stond, waar de wagen eerste
klas stopte Tweevers zelf reisde derde, meestal
erg vol en erg warm. Soms knikte Marchmont,
als hij Tweevers bijna onderste boven liep, en
voor de rest leefden zij in geheel verschillende
werelden.
De tweede ontmoeting, die Tweevers ock alv/eer
zijn nederige plaats in deze wereld duidelijk maakte,
werd veroorzaakt door het feit, dat de eetzaal van
de „Kolas" een nieuwen vloer moest hebben.
De Kolas was een duur restauranthet was er
niet pronkerig ingericht, maar je kon aan alles
zien en ruiken, dat het er erg duur was, alleen een
restaurant voor groote zakenmenschen, menschen
van het slag van Marchmont. Een lunch in de
Kolas beteekende voor Tweevers succes in de
wereld. Hij zou er wel nooit komen. Hij ging dage
lijks eten in ,,'t Hoekje", waar de klanten eerst
kijken naar de prijzen vóór ze iets bestellen. Het
was er netjes en de kok kookte wonderbaarlijk,
maar je zag er geen heeren als Marchmont. In-
tusschtggttps dit de eenige plaats, waar Tweevers
zich vóelde; bij het buffet stonden hooge krukken,
waar beginnende kantoorbedienden haastig iets
gebruikten, maar Tweevers had er een vaste
plaats aan een tafel voor vier man bij het raam,
een vasten haak aan een kapstok en een vasten
kcllner. Hier was hij ten minste iéts.
Maar met dien nieuwen vloer in de Kalos, toen het
restaurant een week gesloten
moest worden, werd Tweevers tot
in 't Hoekje achtervolgd door zijn
kleinheidsbesef. Het ongeloofelijke,
het ergerlijke gebeurde toen hij
's middags in de eetzaal kwam,
was zijn plaats aan de tafel voor
vier man bezet. Natuurlijk zat
Marchmont er, keurig geschoren,
onberispelijk gekleed, met grooten
eetlust voor zijn jonge haantje
met appelmoes (f.1.50). Tweevers
werd er wit van.
„Er is nog plaats bij het buffet,
meneer," zei zijn vaste kellner.
„Bij het buffet," herhaalde
Tweevers verontwaardigd. „Ik heb
'n gereserveeide plaats."
„In deze drukte kunnen geen
plaatsen gereserveerd worden, me
neer."
„In ieder geval ga ik niet bij
het buffet zitten. Ik zal wel wach
ten, tot er 'n plaats vrij is, maar ik
ben hier voor 't laatst. Dat is
geen behandeling van vaste
klanten."
De meneer, die tegenover March
mont zat, was klaar met zijn maal
tijd en vertrok. Haastig sprong
Tweevers op den stoel toehij ging
zitten en voelde zich klein, zoo
klein, dat hij dacht met zijn kin
op de tafel te leunen. Alle drie van
zijn tafel waren rijzige kerels hij
was natuurlijk klein. Hij bestelde
een schotel, maar hij wist, dat 't
hem niet smaken zou. De middag
was bedorven. De wereld was
onrechtvaardig.
Op het hooren van zijn stem
keek Marchmont op.
„Hallo, Tweevers 1 We reizen sa
men, en we eten ook samen, zie ik."
Tweevers had niet verwacht, dat Marchmont
hem zou opmerken. Hij was verrukt, dat hij werd
aangesproken, maar de ergernis werkte nog na,
en hij besloot Marchmont niets te laten blijken
van zijn vreugde. Hij wilde gewoon doen en hij
drong alle respect weg uit zijn stem, al kostte het
moeite.
„Ja, dat doen we," antwoordde hij kalm.
„Tenminste, als u niet met den auto gaat."
„Nee, ik gebruik den auto alleen bij slecht
weer. Zeg, meneer Tweevers, hoe lapt tl dat toch
met de Clare Joubert's? Ik kan het maar niet
gedaan krijgen. Telkens worden ze door de luizen
opgevreten."
Nu waren ze op goed terrein. Tweevers wist
heel wat over rozen hij vertelde het een en ander
aan zijn buurman, en onder Het spreken verloor
hij hoe langer hoe meer zijn bescheidenheid en
verlegenheid. Hij voelde zich bijna even groot als
Marchmont zelf.
„U bent goed op de hoogte."
„Dat zou ik gelooven," antwoordde Tweevers.
,,'t Is mijn grootste lieihebberij, en dan, ik ben
bij Blog en Wuttel, groothandel in zaden en
zoo
Tegelijk had hij er spijt van als hij niets gezegd
had, kon Marchmont wel gedacht hebben, dat hij
een betrekking had, die beter klonk, aan een bank
of zooiets, maar dat was weer zoo'n overdreven
uiting van zijn bescheidenheid, waardoor hij zich
zelf veel lager stelde dan andeien deden.
„Hoe gaan de zaken informeerde March
mont.
„Heel goed we hebben niet veel last van de
crisis. De omzet is grnoter dan verleden jaar,
en we hebben nog pas nieuw personeel aange
nomen."
„Bofferd." De rijke makelaar zuchtte. Hij keek
plotseling bedrukt en somber, en Tweevers, die
het zag, vroeg zich af, of het leven voor zijn rijken
buurman toch minder glad èn zorgeloos was dan
het scheen. Hij had er graag meer over gehoord,
maar Marchmont had nu alleen aandacht voor
het restje van zijn jongen haan, betaalde en stond
op. „Tot ziens," groette hij. „Kom eens aan, als
u in de buurt komt."
Tweevers had zich vast voorgenomen om waar
dig en streng te doen tegen den kellner, die hem,