No. 24 VRIJDAG 9 NOVEMBER 1934, 763 in ile Zuid-Chineesche Zee naar de maan loopen, te meer, omdat het Britsche rijk mij acht dagen geleden tot dezelfde verre reis had aangespoord. Het volgende oogenblik verschenen de zes andere mannen van de zeven, die het laatst aan boord waren gekomen, op de brug. Voor we het wisten waren we ontwapend, waarna de aanvoerder met de revolvers ons tevreden toeknikte. „Maak het u maar weer gemakkelijk," zei hij goedig, „we zullen eens eventjes overleggen Joe slaakte 'n zucht van verlichting en liep haastig zijn heele vocabulaire Londensche scheldwoorden door. Nu mijn groote schrik verdwenen was, onder nam ik een zwakke poging om mijn prestige te hernemen. „Wat beteekent die muiterij viel ik boos uit. „En dat nog wel onder het bereik van de Chineesche kanonnen De aanvoerder van de bende grijnsde. „Daar is het juist om begonnen," wees hij naar de kanonneerboot, die ik juist het sein „Stop of ik vuur naar boven zag hijschen. „Wacht even sneed ik zijn uitlegging af. „Eerst stoppen, anders boren ze ons den grond in." In plaats van te laten stoppen, gaf de kerel doodkalm bevel, de Engelsche vlag onder de Chineesche te hijschen. Ik wist niet eens dat er een aan boord was, maar spoedig bleek me, dat de heer Ling-Pu daarvoor gezorgd had. Met welke bedoeling werd me óók weldra duidelijk.. „Ziezoo, nu zal de „Tai-Yuen" nog wel even wachten met schieten," grijnsde de aanvoerder. „Deze zes heeren en ik zijn zeven weken geleden bij verstek ter dood veroordeeld en buiten de wet geplaatst, wegens de ontvoering van een Amerikaansch zendeling, die intusschen alweer in vrijheid is. Buiten de wet gesteld wil zeggen, dat elke Chineesche onderdaan het recht heeft, ons onmid dellijk neer te schieten. Wij hebben duizend moeilijkheden moeten overwinnen, om heelhuids aan de kust te komen en willen nu niets anders, dan op de Philip- pijnen in veiligheid komen. Wilt u ons daar brengen Ik had met stijgende verbazing en ontsteltenis geluisterd naar het relaas, De ontvoering van den Amerikaan herinnerde ik me in de krant te hebben gelezen en ook dat de bende, die eraan schuldig was, tot de gevaarlijkste en wreedste roovers van het land behoorde. In de provincie Koekoenor hadden zij, uit wraak voor vermeend verraad, een klein dorpje uitgemoord en daarom had de Chineesche regeering hen buiten de wet gesteld. Ik had de schurken dan ook graag aan hun gerechte straf overgeleverd, maar onder deze omstan digheden was er geen sprake van, dat het daartoe komen kon. Zelfs was het de vraag, of ik mijn huid zou kunnen redden uit dit hachelijk en overrompelend avontuur. „Natuurlijk," antwoordde ik wrevelig. „Ik ben aangesteld als gezag voerder van de „Tsjan-Lee" en ingevolge de orders van mijn principaal ben ik verplicht, de schuit naar Manilla te brengen. Je komt dus vanzelf waar je wezen wilt. Ik vermoed echter, dat die grappenmaker dóór wel eens een spaak in het wiel van den heer Ling-Pu zou kunnen steken." „Toch niet," grinnikte de schurk. „Kunt u seinen, met de vlag seinen Ik knikte toestemmend. „Wel, dan zal onze veiligheid en ook de uwe voldoende gewaarborgd zijn, als u dien verwenschten honden daarginds even seint, dat we twee Engel- schen als gijzelaars aan boord hebben...." Die laatste woorden rukten een blinddoek van mijn oogen. Woedend sprong ik op. „Kalm wat," vermaande de schurk. „Wij hebben vijfentwintig duizend dollar voor den overtocht betaald, waarvoor Ling-Pu had te zorgen, dat we levend op Amerikaansch Grondgebied kwamen. We beschouwen u thans als gijzelaars. Wilt u uw leven redden, dan zult u die kanonneerboot van de „Tsjan-Lee" af moeten houden. Boren ze ons in den grond, dan is u óók in letterlijken zin naar de haaien: kijk maar eens rond...." Ik hoefde niet eens rond te kijken sinds twee dagen was de „Tsjan- Lee" omstuwd door tientallen spelende haaien, die door Joe werden vergast op conservenblikjes met laxeerende middelen en fleschjes met allerlei helsche vochten uit zijn geneesmiddelenkoffer. Ik keek Joe eens aan. Hij had zich alweer lang van den schrik hersteld en zat met een lankmoedige uitdrukking op zijn onberispelijk geschoren gezicht naar ons belangwekkend gesprek te luisteren. Hij bleek óók zijn luchthartigen kijk op alles, wat hem voor zijn neus werd gezet, weer teruggevonden te hebben. „We hebben geen keus meer, meneer de kapitein. Laten we niet vergeten, dat we hier het Britsche rijk vertegenwoordigen en de nederlaag met waardig heid moeten dragen. Stem dus maar toe in wat die boeven verlangen. En maak een beetje haast met die heeren daarginds te overtuigen, dat ze inderdaad manslag begaan op Engelschen, als ze een van hun donderbussen op ons af schieten. Begin dus met te seinen en vergeet niet te zinspelen op diplomatieke verwikkelingen, een economische boycot, den Volkenbond en een oorlog met Japan, en geef hun den raad, een beetje dicht in onze buurt te blijven voor 't geval, dat een Engelschman hier aan boord iets overkomt En," besloot hij, „Joe knapt de rest wel op." „Goed, ik zal seinen," verklaarde ik. Ik daalde de brug af naar den vlaggemast en gaf den matrozen aanwijzin gen, welke vlaggen de hoogte in moesten en weer gestreken dienden te worden. Terwijl Joe naast me kwam staan en' de boeven zich om den mast schaarden, keek ik door mijn kijker naar de „Tai-Yuen". Duidelijk kon ik zien, dat ze daarginds in afwachting waren iedereen aan boord tuurde naar de „Tsjan- Lee" en op de brug ontwaarde ik den état-major, die ons door hun kijkers gadesloeg. Langzaam, veel te langzaam naar mijn zin, kwamen de vragen en antwoorden tot stand, alles in de Engelsche taal. „Wat wenscht u begon ik te informeeren. „Stoppen draadloos bericht, dat Tsjan-Lee rooverbende verscheept", luidde het antwoord dat ik, evenals mijn vraag, op luiden toon vertolkte. „Tsjan-Lee" heeft Engelschen gezagvoerder en passagier," waarschuwde ik. „Beiden onkundig. Bedoelde mannen behooren tot bemanning. Engelschen worden beschouwd als gijzelaars. Eischen als Engelsch onderdaan, ongemoeid te worden gelaten. Met aanval op schip verbeuren wij ons leven." Met spanning wachtte ik het antwoord af. Het bleef lang uit door mijn Verlangend naar vrijheid.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 29