Straffen in Vroeger Eeuwen
7WA
was zoo schandelijk, dat
een soldaat liever stierf
dan er aan te staan. De
kaak was een paal of
steenen zuil, tegen den
muur van 't stadhuis, van
boven met een platje,
waar de misdadiger op te
pronk moest staan. Ge
woonlijk werden de ver
oordeelden aldaar voor
den tijd van een half of
heel uur geplaatst, in som
mige gevallen omhangen
met het een of ander werk
tuig of zinnebeeld, betrek
king hebbende op het door
hen gepleegd misdrijf.
Op den 16en Juni 1618
stonden te Amsterdam
Albert Albertsz en zijn
vrouw tezamen aan de
kaak en moesten beur
telings 'n doodshoofd in
dén arm dragen. Deze
lieden hadden het hoofd
Hoe een kwaadspreekster in de
Middeleeuwen gestraft werd.
De beschuldigde werd naar een
naburig water geleid, aan welks
oever een zoogenaamde duik-
stoel" stond De kwaadspreek
ster werd nu op den duikstoel
die aan het uiteinde van een
balkbevestigdwas vastgebonden
waarna zij eenige malen flink
onder water werd gedompeld.
Wanneer wij thans de straffen beschouwen
in vroeger eeuwen aan misdadigers op-
gelegd, dan worden wij dikwijls van af
schuw vervuld over de wreedheid.
Nu tracht men vooral den mensch in den mis
dadiger nog te ontdekken en te verbeteren. Wat
wist men echter vroeger van psychiatrie en voor
waardelijke veroordeeling, van kinderrechtspraak,
van bijzondere strafgevangenis, van tuchtschool?
Toen gold „oog om oog, tand om tand". Laten wij
onze voorouders niet te hard vallen, want de
tijden waren zooveel ruwer, en wat ons tegen de
borst stuit, was bij hen als vanzelf sprekend.
In de Middeleeuwen, en later tot zelfs in de
achttiende eeuw, werden de verdachten, wanneer
zij de misdaad waarvan zij beschuldigd werden
niet bekenden, onderworpen aan het „scherper
examen". Verreweg de meeste gevangenen werden,
vóór den jare 1578, op de pijnbank gebracht en
dikwijls wegens zeer geringe misdrijven. Elk oogen-
blik was men met de pijnbank gereed. Dit pijnigen
geschiedde „ten bancke" (d.i. op de pijnbank
gelegd), of „aan een koorde gehangen tusschen
hemel en aarde, met gewichten aan de voeten,
vergezeld van een strenge geeseling met roeden of
garden", waarbij dan niet zelden nog andere smar
telijke pijnigingen werden gevoegd. Vaak gebeurde
het dat gevangenen meer dan eenmaal „ter tor
ture" gebracht werden.
De laatste maal, dat 't gebruik van de pijnbank
werd toegestaan, was in de zaak van 'n zekeren
Leendert van Willigen, te Amsterdam in den jare
1796 ter zake van het gieten van valsche Zeeuwsche
rijksdaalders in hechtenis geraakt. Valsche mun
ters werden ten allen tijde zwaar gestraft. Reeds
bij de Romeinen werden zij levend verbrand
in de Middeleeuwen werden zij hier te lande zoowel
als in Duitschland en Frankrijk tot de straf van
den ketel veroordeeld, dat wil zeggen gekookt. Te
Deventer hangt nog de groote koperen ketel aan
een der zijmuren van het stadhuis tentoon, waarin
in 1434 de muntmeester van Batenburg „gesoden"
werd.
't Schijnt dat de magistraat van Deventer
'n voorbeeld heeft moeten stellen, hetzij dat de
munter voor eigen misdrijf, hetzij voor dat
zijns meesters (vele leenheeren brachten valsch
geld in omloop) boeten moest. Zeker is het dat
hij in gemeld jaar „met den ketel" geëxecu
teerd werd. Het koken geschiedde „in siedende
olie en water", en somtijds werd het gekookte
lichaam in een ton gestopt en zoo begraven, gelijk
met gezegden muntmeester te Deventer het geval
was somwijlen echter, gelijk nog in 1728 in Opper-
Gelder geschiedde, werd het met ketenen aan de
galg gehangen, om in de lucht te vergaan.
leder kent het spreekwoord „iemand aan de
kaak stellen".
De kaak was de schandpaal, waar zij aan ten
toon gesteld werden, die door de justitie aan de
openbare verachting werden prijsgegeven. De kaak
Een onthoofding.
De verdrinkingsdood. De veroordeelden werden in zakken
genaaid, in een ton gestopt en zoo te water geworpen.
VKfn de rechterhand van zekeren gestraften misda
diger gestolen, en in hunne woning gebracht, om,
zooals zij voorgaven, wat meer debiet in hun zaken
te krijgen. Hierna werden zij gegeeseld en verban
nen. Op den 12en April 1677 stond Abram Fre-
riksz, de doodgraversknecht van het Karthuizer-
kerkhof te Amsterdam, die de lijken van hun doods-
wó had beroofd, aan de kaak op de volgende wijze
toegetakeld met den eenen voet stond hij in een
open doodkist, een doodskleed was hem om de
schouders geslagen, en op zijn borst hing een deksel
Het vierendeelen.