Dan keert men het werk om, haalt den Isten st. af en breit de naald verder uit. Bij den volgenden r. toer laat men 14 st. op de naald over. Bij den 3den r. toer 21, bij den 4den 28 st. Daarna breit men 1 toer over alle st. en kant den schouder af behalve de 10 st. van het randje. Hierop breit men nog 20 toeren voor 'n boordje langs den rug. Dan kant men ook die 10 st. af. Linker voorpand. Dit wordt op dezelfde wijze gebreid, doch tegenovergesteld aan het rechter voorpand. In den lstên toer bijv. komen dus de 10 r. st. voor het randje aan het begin van de naald in plaats van aan het einde. Men breit hier 25 st. eer men begint af te kanten voor het zakje en men begint aan het armsgat in 'n r. toer, in plaats van in 'n aver. Bij het afschuinen voor de schouders laat men nu; in aver, toeren, de st. op de naald over. Ook worden er in het linkervoorpand natuurlijk geen knoopsgaten gebreid. Op de 10 st. van 't randje breit men nog 20 toeren, evenals bij 't rechter voorpand. De rug. 137 st. opzetten. Men begint den Isten toer weer met 1 r., 1 aver., 2 r., dan verder I aver. 1 r., 1 aver., 4 r., telkens tot de laatste 7 st., die men aldus breit: 1 aver., 1 r., 1 aver., 2 r., 1 aver., 1 r., en breit zoo, in patroon, recht door, tot aan de armsgaten. Aan het begin van de eerstvolgende 2 naalden worden daarvoor 14 st. afgekant en verder, om den anderen toer, aan weerskanten van de naald, 1 st. geminderd, tot men aan beide zijden 21 st. heeft geminderd in 't geheel. Men houdt dan nog 95 st. op de naald over. Dan breit men verder recht door in patroon, tot de armsgaten even hoog zijn als bij de voorpanden. Men schuint dan de schouders af op dezelfde wijze als bij de voorpan den. Eerst laat men, achtereenvolgens, aan beide kanten van het werk 7 st. op de naald, vervolgens 14 st., dan 21 en ten slotte 28 st. Daarna breit men de naald uit en men kant alle st. af. De mouwen. 31 st. opzetten en in patroon breien, beginnende met 1 aver., 1 r., 1 aver. Men heeft aan het eind van de naald dan ook weer 1 aver., 1 r., I aver. Aan het einde van eiken toer zet men 2 st. bij op, tot men in het geheel 116 st. op de naald heeft, waarbij men steeds in patroon blijft breien. Verder mindert men nu in eiken 8sten toer aan weerskan ten door den 2den en den 3den en op 1 na de 2 laat ste st.van de naald samen te breien, tot men nog 76 st. overhoudt. Men breit dan weer 7 toeren en mindert vervolgens door aan weerskanten van de naald en verder bij elke streep, dus bij den Isten r. st. van elk patroon, 2 st. samen te breien. Daarbij VOOR SINT NICOLAAS VRIJDAG 23 NOVEMBER breit men 1 r., 1 aver, voor de man chetten in het geheel breit men voor de manchetten 28 toeren 1 r., 1 aver., waarna men ze afkant. Nu worden de schoudernaden dicht genaaid en het randje aan elkaar gezet en langs den hals van den rug genaaid, waarbij men het aan den onderkant 'n weinig uitrekt.Vervolgens naait men de mouwen aan de arms gaten en men strijkt het geheele werk zorgvuldig onder 'n vochtigen doek. Daarna worden de zakjes aan den linkerkant tegengezoomd, de zijnaden en de mouwnaden dicht genaaid en de knoopen aangezet. THÉRÈSE. Een sierlijk notitie-boekje of aanteekenblok is altijd iets, waarmede u eenieder plezier doet. Ons notitie-blok is gemaakt van licht-grijs linnen, liefst een goed dicht weefsel. Het model kan ge maakt worden uit 'n smallen reep stof, en alvorens te knippen is het beter eerst het notitie-blok te koopen, voor de afmetingen. Een gewoon wit blokje kunt u er voor nemen met een achterblad van karton. De versierde bovenkant van uw notitie-boekje moet geheel over het blad slaan, de twee onder kanten moeten gelijk zijn, en het is noodig dat de omgeslagen kanten, waarvan één het zakje vormt, om den kartonnen achterkant van het blokje in te schuiven, met ongeveer 3 c.M. tusschenruimte van elkaar komen, om de dikte van het blokje te overlappen (zie fig. 2). Tusschen de zijkanten wordt een reepje afgewerkte stof genaaid u zoudt ook lint kunnen nemen om het kleine potlood tusschen te stoppen. Rondom houdt u overal l/2 c.M. voor inslag, en het stiksel is rondom onzichtbaar. In het gedeelte dat voor overslag gebruikt wordt, naaien we een stukje stevig linnen, of dun karton. Tot zoover wat het naaien betreft. De overslag is versierd met een distel-motief en het spreekt vanzelf, dat we dit eerst geheel opwerken, alvorens het werk in elkaar genaaid wordt. U meet de plaats, den rechthoek dus, waar het motief komt, en nadat u het motief eerst geteekend hebt op papier, zet u het over met behulp van carbon papier op de juiste plaats. U ziet, om het distel motief te teekenen is niet zooveel talent noodig. Teekening a laat u de grondlijnen zien, welke u eerst opzet en waarna de stekelige bladeren ge teekend worden. De grondlijnen van de bladeren op fig. a vormen de nerven dier bladeren en deze moeten dus aangeteekend worden met scherpe punten, onregelmatig aangegeven. Wat den distel- knop betreft, deze krijgt rondom de geteekende lijn een krans van stekels en wordt verder daarmee ook geheel gevuld, regelmatig zooals de teekening aangeeft. De bladeren worden nu opgevuld met een gewonen steek, de lichte kant grijs-groen, de schaduw-kant dieper groen. Den stengel werken we in schuine steken in grijs-groen en de distelpunten van licht lila links, terwijl we rechts diep lila werken. Een lila zijden kwastje kan nog voor afwerking komen aan het potlood. Rondom de distel kan een rechthoek gewerkt worden in diep lila. Een aardig Sint Nicolaas-geschenkje. D. D. L. CORRESPONDENTIE De gebreide japon. Tot mijn schrik zie ik, dat er 'n paar drukfouten zijn geslopen in de beschrij ving van de gebreide japon in ons nummer van 2 November. In den Isten minderingstoer heeft men tusschen 2 minderingen 15 keer 1 r., 1 aver, en tot slot 1 r. In den 2den minderingstoer komt er dan tusschen 2 minderingen telkens: 14 keer: 1 r., 1 aver, en tot slot 1 r. Pas in den 3den minderingstoer vol gen, tusschen 2 minderingen: 13 keer 1 r., 1 aver, enz. De beschrijving van den 2den minderingstoer is abusievelijk weggevallen. Verder leze men, in plaats van: na eiken minde ringstoer 3 toeren overbreien: 31 toeren overbreien. Mej. L. te Gennep. Volgt u maar precies de be schrijving van het breiwerk met de hier boven BAVETJE Benoodigd voor 3 bavetjes 75 c.M. reform of zephir van 70 c.M. breed, 4j/2 el smal lint, 'n kluwen coton perlé no. 8. Dit bavetje, dat voor moeder een welkom ca deautje zal zijn op zusjes eersten verjaardag, maakt ge van reformstof, terwijl ge het dan afwerkt met een festonneer- of haaksteek. Met kruissteken kunt ge er dan een aardig motiefje op maken, dat ge in ieder handwerkboekje wel kunt vinden, een konijn tje, eendje, molentje of iets dergelijks. Maakt ge het van zephir, dan kunt ge 't afwerken met een schuine bies in een donkerder tint dan het bavetje, terwijl ge met een steelsteek of met de machine een motief je er op maakt. Het patroontje is heel eenvoudig te maken en het bavetje kan tevens als versiering dienst doen, wanneer de kleine meid haar jurkje wat vuil heeft gemaakt. Hebt ge het bavetje ge knipt, dan stikt ge de schoudertjes met een platten naad dicht. Hierna rijgt ge langs halsje, armsgaatjes en buitenomtrek een smal zoompje, waarna ge er met coton perlé een randje langs haakt, b.v. één vaste in de stof, 3 losse, één vaste in de stof, enz. Wilt ge het met een schuine bies afwerken, dan knipt ge de bies 2 c.M. breed. Op een y2 c.M. breedte stikt ge deze op den verkeerden kant langs, waarna men haar op den goeden kant overstikt. De bies is dan één c.M. breed. Aan den achterkant zet ge op 6 c.M. vanaf den schouder het lint aan. D1NY. aangegeven correcties. Er staat voor den Isten minderingstoer niet zooals u aanhaalt: „Verder telkens 3 st. samenbr.", zonder meer, maar,,*15 keer: 1 r. 1 aver. Dan 1 r. 3 aver, samenbr. Van herhalen tot de laatste 17 st. Dus breit men tel kens tusschen 2 minderingen 2 X 15 1 31 st. Bij de volgende mindering wordt dit 2 14 1 29 st., bij de 3de 2x13 1 27 st. enz. enz. Aan het eind van de naald komen, volgens de beschrijving, telkens dezelfde st. als aan het begin, zoodat het werk aan beide kanten eender wordt. THÉRÈSE.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 17