BLUF 874 VRIJDAG 7 DECEMBER 1934 No. 28 Waar je menschen bij elkaar ziet zitten, in 't café, de kamer of den trein, is van ieder vijftal woorden immer 't eerste woordje IK en 't derde MIJN. Ieder loert, om aan het woord te komen, luistert amper, als een ander spreekt, wacht alleen maar. min of meer geduldig. tot die ander even 't woord afbreekt gooit er dan met man en macht zich tusschen. ratelt hard en redeneert en bralt, zorgt, door geen seconde te pauseeren. dat geen mensch hem in de rede valt. Hoeveel indruk A ook dacht te maken, B doet altijd een nog hooger bod hoeveel rampspoed C ook heeft getroffen, D draagt altijd een nog droever lot: speelt het dochtertje van B piano, F z'n zoon speelt orgel èn viool: fietste G in Juli naar de Moezel, dan vaart H in 't voorjaar naar de pool: gaat de vrouw van f met een gravin om, dan stamt K van Abdul Harrxid af, en lijdt L aan blindedarmontsteking dan ligt M al hoog en breed in 't graf. Ieder zit zichzelven te behagen. en duwt slinks een ander in een hoek, ieder eischt van ieder ander kieschheid, en zijn eigen fijn gevoel is zoek: iedereen tracht stiekum aan te toonen. dat hij schrander, deftig, nobel is, ieder gooit met duizend fijne lasso's om ontzag te vangen en gooit mis immers, iedereen doorziet een ander. denkt en minacht: wat doet dié weer groot. en probeert dien ander te beduzen, of 't een kind was of een idioot! E. STANS

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 10