STEEKPENNINGEN door James Burton 884 VRIJDAG 7 DECEMBER 1934 No. 28 McKeon en de machinist schoven de laatste bagage, een groote, logge kist, in den bagage wagen. „Hij is zwaar," beklaagde zich de machinist. „Wat zit er in „Klets niet, Esteban," gromde McKeon. „Ga naar je ouwen theeketel en zorg dat je stoom houdt." Hij gooide nog een laatsten mailzak in den wagen, waarmede McKeon's werkzaamheden als station chef, postagent en bagagemeester waren afgeloopen, en die als conducteur, remmer en algemeen op zichter begonnen. McKeon sprong op de tree plank en gaf het vertreksignaal. Zuchtend en knarsend schoven de locomotief en twee wagons verder over het plateau. Kaartjeshoek en knipper in de hand, stond McKeon in den doorgang en bekeek met zakelijk oog zijn collectie passagiers. De gewone menigte. Kleine planters van de kust van Buenaventura, een paar handelslui, goud- wasschers, en het uitschot van de bergen en vee fokkerijen. Allerlei tinten, van donkerbruin tot bijna blank. Terwijl McKeon zijn passagiers monsterde, gromde hij. Kleuren, als rasverschillen, beteeken- den niet veel voor hem. Toch was hij meer gesteld op donkere tinten, maar die voorkeur was zuiver zakelijk. Hoe blanker zijn passagiers waren, hoe minder kans hij had om een kleinen toeslag te leggen op het verplichte tarief, als bijverdienste voor een hard werkenden functionaris. Vandaag was het geluk niet met hem het lichtere element had beslist de overhand. Zijn mogelijkheden berekenend, baande hij zich een weg door den dichten sigarettenrook en kwam aan het einde van het eenige passagiersrijtuig, dat de trein telde. Via een platform kwam men vandaar in den bagagewagen. Verbaasd bleef McKeon even staan. Op het platform stond een jongeman, een honderd procent blanke, keurig gekleed in een nieuw rijcostuum. Hij moest het hoofd opheffen, om den reusachtigen McKeon te kunnen aanzien. „Als u geen bezwaar heeft," zei hij, „blijf ik liever hier staan. Ik ben niet erg gesteld op die kleurenmengeling daar binnen, van halve Indianen en driekwart Spanjaarden. Een aardig stelletje schooiers, geloof ik, als ik ze zoo bekijk." McKeon knikte. „Komt u van de mijnen?" informeerde hij. „Ja," antwoordde de ander. „Ik kom terug van 'n onderzoek in de zilvermijnen, zonder een enkelen messteek opgeloopen te hebben." Hij huiverde even en lachte. McKeon slenterde terug in den wagen en begon het geld te innen. De vreemdeling leunde in de deuropening en sloeg hem met belangstelling gade. Het was de moeite waard om McKeon gade te slaan in de uitoefening van zijn beroep. Groot, grof gebouwd, hard van oog, torende hij hoog boven de diverse kleurschakeeringen der passa giers. Hij ontving geld en gaf geld terug soms. Hij reikte kaartjes uit voor dat geld soms ook niet. Maar altijd bedaard, wel overwogen. Slechts weinigen protesteerden. En die protesten stierven altijd weg voor den harden blik uit zijn oogen. McKeon was een menschenkenner hij wist precies hoe ver hij gaan kon. Slechts eenmaal werden de transacties zoo merkbaar onderbroken, dat het stemmengezoem in den wagen even zweeg. Aan het eind van den wagen, bij de deur, zaten vier kerels, in bergcostuum, die den doorgang half versperden met hun knapzakkenrauwe, woeste kerels. „Daarvoor moet u vracht betalen, senores," kondigde McKeon kalm aan. En hij stelde een prijs vast voor de knapzakken. Eén uit de groep, zwaarder en sterker dan de anderen, keek McKeon uitdagend aan. „Zoo, stelt de senor de prijzen zelf vast?" informeerde hij sarcastisch. „En als we nu eens niet betalen McKeon keek beteekenisvol naar de noodrem. „Den senores staat het vrij met hun bagage verder te voet te gaan," antwoordde hij. „Het moet een gezonde wandeling zijn, van hier naar de kust, beweert men." De senores betaalden, bleven nog wat namoppe- lang en bedaard aan. Stevige, zware kerels, de echte typen van goudzoekers en avonturiers, vlug met het mes, met wie in een discussie niet te gekscheren viel. Maar de donkere blik in McKeon's oogen liet vermoeden, dat hij zich daar niet om bekommerde. „De senores weten, wat zij kunnen doen," zei hij, en voegde er aan toe „de andere wagen is voor passagiers." Een grimmige lach verscheen om de lippen van den ander. „We kwamen maar eens praten," zei hij. „Is het gepermitteerd te vragen, hoeveel van de ont vangen gelden de senor in de kas van de Maat schappij stort Onderdrukte woede klonk uit zijn stem, maar het leek den mijnonderzoeker, die zwijgend toekeek, dat die woede eenigszins geforceerd was, en dat zijn woorden een andere beteekenis hadden. McKeon legde zijn pijp naast zich, liet zijn kolossale handen op zijn knieën rusten, en keek den woordvoerder aan. „Is het verder geoorloofd," ging hij vlug door, „te vragen, hoeveel de senor van het geld in zijn eigen zak steekt Wij gelooven dat u op deze reis vijftig pesos extra verdiend heeft. Vijftig pesos. Hebben we gelijk, senor?" Drie paar levendig tintelende oogen keken McKeon aan, die langzaam opstond. Zijn lichaam boog zich eenigszins voorover. „Als dit een grap is, senor.. begon hij drei gend. Maar de woordvoerder van de drie viel hem in de rede. „Pardon, senor, een oogenblikje maar. Wij gelooven, dat we gelijk hebben, wat betreft de vijftig pesos. Als dat zoo is, dan gelooven we ook, dat u belang zult stellen in een zaakje, dat geen vijftig, maar vijftig duizend pesos oplevert vijftig duizend pesos, senor 1" In den wagen viel even stilte. Alleen het geraas der wielen was hoorbaar. De drie mannen bij de deur hielden hun blik gevestigd op McKeon. De groote conducteur zwaaide licht mee met de beweging van den wagen. „Vijftig duizend herhaalde de woordvoerder. „Dat zal uw aandeel zijn, senor. Wij hebben den %ooï Jedexland. In het Fciesche Joure. ren, terwijl McKeon naar den blanken vreemdeling ging. Deze, een Noord-Amerikaan, betaalde met een goudstuk. McKeon gaf het vereischte wissel geld terug, maar troostte zich niet de moeite om den vreemdeling een kaartje te geven. De mijnonderzoeker glimlachte eigenaardig. „Wel een voordeelige zaak," merkte hij op. „Zoo-zoo," antwoordde McKeon volkomen kalm. ,,'k Heb het wel beter gehad." De trein reed nu van het plateau naar beneden. McKeon ging den bagagewagen in en hanteerde een primitieve handrem, om het werk van den machinist te vergemakkelijken. Daarna ging hij op de kist zitten, waar Esteban zoo op had gemop perd, en stopte een pijp. De glimlachende mijnonderzoeker was hem gevolgd en ging zitten op een fruitkist, er vlak tegenover. „Nooit moeite gehad met het stelletje daar binnen verhief de vreemdeling zijn stem boven het lawaai van de wielen. „Ze zien er gevaarlijk genoeg uit. Dragen allemaal messen, heb ik ge merkt." „Moeite?" McKeon blies een zware rookwolk uit. „Och, neen, waarom moeite Als je maar laat blijken dat je niet bang bent." De vreemdeling huiverde even, glimlachte toen weer. „Van wie is deze lijn informeerde hij opeens. „Maatschappij in Bogota." „Betaalt ze dividend „Zeker. Ze heeft alle vrachtvervoer in deze streek. Bovendien is ze eigenares van deplatina- mijnen." - „Uw eigen dividend verrekent u zeker met de passagiersprijzen informeerde de vreemdeling vrijmoedig verder. McKeon knikte slechts. De mijnonderzoeker keek hem bewonderend aart. Er was geen ijdelheid, maar ook geen aarzeling in de kalme bevestiging van den reusachtigen conducteur. „Maken ze nooit herrie „Wie, de maatschappij? Waarom zou ze? Ze maakt dertig procent van haar geld. En wat kan ze anders verwachten De machinist en ik moeten toch leven Wij verdienen maar tien Mexicaansche dollars per week. Bovendien heb ik een jongen op school in de Vereenigde Staten. Daar kan hij behoorlijk opgevoed wor den. Maar dat kost geld." Hij wierp den vreemdeling een langen blik toe. De vra ger zweeg verder. Op dat oogenblik viel een schaduw in den doorgang. Drie der passagiers van het viertal, dat geprotesteerd had tegen de vrachtprijzen van hun knapzakken, waren over het platform geschuifeld en betraden nu den bagage wagen. Klaarblijkelijk had den ze er niet op gerekend, den mijnonderzoeker te zien. Een oogenblik aarzelden zij. Toen trad één van hen, de zelfde die daar straks gespro ken had, naar voren. „Senor," sprak hij Mc Keon aan „we komen nog eens praten over den vracht prijs van onze bagage." McKeon keek de drie mannen stuk voor stuk

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 20