No. 31
VRIJDAG 28 DECEMBER 1934
981
zitten, of je van plan bent, nooit meer op te staan
Je denkt misschien, dat ik ie nog te eten vraag ook,
hè Maar daar komt niets van in, hoor Ik eet
altijd liever ongestoord."
Ik zei, dat 'k natuurlijk wel 't genoegen wou
doen, bij 'm te blijven dineeren, maar dat 'k al 'n
afspraak had en 'm dus, helaas, moest teleurstellen.
Hij gromde wat in z'n baard en zei 'n oogenblik
niets meer.
Dan sprong-ie echter ongeduldig op en kwam los,
terwijl-ie rusteloos heen en weer liep.
„Ik doorzie je, mannetje! Je bent schrijver en
je verzamelt stof. Je hebt gedacht: „zoo'n ouwe,
eenzame vrijgezel als Jan Bardes, die geen kind
of kraai op de wereld bezit en z'n laatste vrienden
nog van zich vervreemdt door z'n ondraaglijk hu
meur, hoe zou die zich wel op Nieuwsjaardag voe
len Wat gaat er in 'm om Heeft-ie spijt van z'n
leven? Denkt-ie aan 'n.... geliefde uit vroeger
jaren Verlangt-ie naar familie, gezelligheid?"
Daar kon je 'n mooi verhaaltje uit draaien, hè?
Maar ik verzeker je, er is niets van dien aard met
me aan de hand. Ik ben niet treurig, ik heb nergens
spijt van. Alleen vervelen deze dagen me. Ik ver
lang er hard naar, dat ze opschieten, want ik vind
al die feestvierderij maar apenkooi, zie je Als je
déar wat van wilt schrijven, met m'n naam er bij
desnoods, ga je gang. Maar dat krijg je nergens ge
plaatst
Hij keerde me den rug toe, liep naar z'n serre,
keek in z'n tuin. 'k Diepte mezelf uit m'n stoel op,
ging 'm na, keek mee. En we zagen samen op 'n
armen drommel van 'n kerel in gelapte, ouwe, hier
en daar zelfs kapotte kleeren, die met 'nongelukkig
gezicht in den tuin stond te graven.
„Wat doet die man daar?"vroeg'k na'n oogenblik.
„Dat zie je toch wel antwoordde Bardes kort.
„Werken
„Werken Op Nieuwjaar
„Ja, waarom niet De eerste Januari is toch net
'n dag als alle andere Moet ik dien man soms wat
geven Zooals ik je al zei, ik geef niet, nooit. Maar
dat schijnt nog niet genoeg bekend te zijn. Die vent
kwam tenminste bedelen. Ik kon 'm natuurlijk weg
jagen. Maar, ach, dat werkje moest toch gedaan
worden. Ik wil daar 'n kuil hebben om vuil in te
verbranden en als zoo'n kerel dat voor 'n kwartje
doet
"Yet oan /üet.
Een oude Egyptenaar met zijn zeer
eenvoudig en primitief spin-toestel.
„Hm," zei ik, 'n beetje ont
stemd, want waarom moest
Jan Bardes nu zoo harteloos
praten over zoo'n stumper? En
ik dacht er al over, om maar
weer op te stappen. Toen zag
'k den man opeens zonderling
doen. Hij hield iets in z'n hand
waar-ie vreemd en erg zenuw
achtig mee deed. Dan keek-ie
verward om zich heen, scheen
besluiteloos en kwam daarop op
'n holletje naar de serre. Bardes
kierde de schuifdeuren wat open.
Erg koud was 't dan ook niet.
„Me..neer, me.... neer!"
stamelde de man.
„Wat had je?" vroeg Bardes.
„Kijk u 'ns, wat 'k gevonden
heb," vervolgde de ander met
moeite, ,,'k Stootte d'r tegen
met me schop, 'n Porte
feuille end'r zit 'n brieffie
vanhonderd in."
Bardes trok 'n verbaasdgezich t.
„Geef hier," beval-ie en onder
zocht de ouwe, smerige porte
feuille. „Ja, waarachtig! Drom
mels, dat is ook toevallig Twee
jaar geleden heb ik dat ding
verloren. Ik dacht, dat ze 't van
me gestolen hadden. Nu begrijp
ik 't. Zoo'n enkelen keer kom
ik in den tuin en zal 't toen op
onbegrijpelijke manier verloren
hebben. Eigenlijk had ik 't geld
allang opgegeven. Hier,we zullen
dan maar deelen.'t Komt je toe."
En hij gaf den stakker twee
briefjes van vijf en twintig.
De kerel was gek van geluk,
wist niet, wat-ie zeggen zou.
Maar Bardes maakte fr gauw
'n eind aan.
„Geen komedie knorde-ie.
„Hoepel nu maar op. Je zal nu
wel geen lust meer hebben in
dat karweitje na dithaha
Nieuwjaarsfooitje, 'k Heb trou
wens liever geen vreemde in m'n
tuin. Scheer je nu maar weg
Besjoer
De man ging, nog dank
stamelend.
'k Voelde me weer wat be
haaglijker bij Jan Bardes, nam
nog 'n glas port.
„Je bent niet krenterig ge
weest, hoor!" zei 'k met iets
blijs in m'n binnenste. „Maar
't kwam 'm ook wel toe. Hij had
de honderd pop net even goed
stilletjes kunnen houden."
„Daar zou-ie niet mee zijn opgeschoten," zei
Bardes kort.
„Hoezoo
„Kijk maar."
'k Bekeek 't biljet.
„Valsch constateerde 'k dadelijk.
„Toch aardig nagemaakt, niet vroeg hij.
„Ik fotografeer nog altijd voor m'n liefhebberij.
En van die kiek heb ik afdrukken laten maken.
Ze zijn leuk gelukt, hè? Ach ja, 'n mensch moet
iéts doen voor z'n plezier."
„Dus je hebtvroeg ik en 'k wou 'm warm
de hand drukken.
,,'t Gaat je geen duvel aan," maakte-ie er opeens
'n eind aan. „En smeer 'm nu maar! Want eerstens
drink je al m'n port op en dan, om drie uur heb
ik nóg zoo'n kerel besteld en om vier uur wéér een.
Want ach, als iemand voor 'n kwartje werken wil
en hij is eerlijk, dan moet je dat niet tegen gaan,
vind ik. Maar géven doe ik niet, nooit
Kribbig drukte-ie me de hand en verdween in
z'n tuin met.... de ouwe, smoezelige portefeuille.
Sinds wéét ik, waarom ik Jan Bardes ondanks
alles altijd mocht