Negenhonderd galden bracht deze cachelot in 1762 te Wijk aan Zee op. Een handig koopvrouwtje maakte gebruik van de gelegenheidom aan de nieuwsgierigen, die het bijzondere schouwspel kwamen zien, verver- schingen te slijten. lichaam voor den mensch bruikbaar is, vooral het spek om traan uit te koken, werden zulke aange spoelde kadavers al spoedig voor flinke sommen verkocht. Zoo bracht de in Februari 1598 te Kat wijk op het strand gevonden cachelot of potvisch, die 56 voet lang en 33 voet dik was, een bedrag van honderdzesentwintig gulden op, hetgeen een heel bedrag was voor dien tijd. En in 1762 werd een andere, tusschen Zandvoort en Wijk aan Zee op het strand gedreven cachelot, die nog vijf voet langer was, voor de som van negenhonderd gulden verkocht. Wanneer wij de oude prenten, die de aangespoel de mannetjesputters voorstellen, aandachtig be- Toen visschers dezen walvisch van 27 meter lengte in 1827 bij Ostende drijvende vonden, verkochten zij het kadaver aan iemand, die het eerst voor geld liet zien en na het later te hebben laten ontleden, 't skelet aan den koning ten geschenke gaf. Dit werd later in het Paviljoen te Haarlem geplaatst. Dit zeemonster strandde op 21 Nov. 1594 op het strand te Zandvoort. De mannen die er met een ellemaat bij waren, kwamen tot de conclusiedat het twintig voet lang was. des te grooter. Werd er dan ook ergens een groote visch of n verdwaald exemplaar der walvisch- achtigen op het strand geworpen, dan zagen velen onzer voorouders daarin een voorbode van de straf oefeningen, die God's toorn over het zondige volk zou doen uitstorten. En men wachtte dan in angstige spanning het uitbreken van ziekten onder men- schen, dieren of gewassen, een dijkdoorbraak, langdurige droogte, dan wel zware regens, of eenige andere natuurramp af. De oude kronieken vermelden o.a., hoe, nadat in 1577 in de Schelde een walvisch van 58 voet lengte gevangen was, op 21 November 1594 te Zandvoort een zeemonster, dat 20 voet lang was, op het strand werd geworpen. De kroniekschrijver bericht, dat het een tonijn geweest zou zijn, doch, te oordeelen naar de afbeelding uit dien tijd, zal het dier eerder tot de walvisschen behoord hebben. Waar van deze zeereuzen bijna het geheele Een loligo of pijlvisch van 11 2 voet lengte en met acht lange vangarmen werd in 1661 bij Scheveningen ge vangen. Duidelijk ziet men de hoornachtige papegaaien bek, dien deze inktvisschen bezitten. Voor 126 gulden werd dit kadaver van een cachelot of potvisch, dat in Februari 1598 te Katwijk aanspoelde, verkocht. Met behulp van ankers en stutten werd het in de goede positie gebracht om te worden ge meten. en men vond toen. dat de lengte 56 voet bedroeg. schouwen, dan zien wij, dat bijna alle voorsteilen hoe eenige mannen bezig zijn het dier te meten en daartoe als Lilliputters op den gevonden Gulliver rondkruipen. Het meten schijnt dus wel een groo- ten indruk op de teekenaars gemaakt te hebben. Dat zoo'n dier een heele bezienswaardigheid was, waarvoor men van heinde en ver te voet, te paard en zelfs in karossen kwam toegestroomd, kunnen we eveneens op die oude prenten duidelijk zien. Kooplieden, die bij de pinken waren, posteer den zich op het strand, om den kijklustigen hun ververschingen en lekkernijen te verkoopen, en zij zullen veel goede zaken hebben gemaakt bij zoo'n toeloop. Een merkwaardige vangst in een binnenwater was die van een enormen kabeljauw in het Spaarne bij Haarlem, 23 December 1610. Hoe deze visch, die van buitengewoon groote afmetingen was, in het Spaarne verzeild was geraakt, alwaar hij in het geheel niet thuis behoort, is steeds een raadsel gebleven. Dat men ook nog ten huidigen dage er op ge brand is, waargenomen reuzen onder de water bewoners in beeld te vereeuwigen, blijkt wel uit de wilde jacht, die nu reeds geruimen tijd met de lens gemaakt wordt op het fameuze monster van Loch Ness. En al heeft dit mysterieuze wezen het leger van fotografen en filmoperateurs, dat hem belaagt, steeds zoodanig weten te verschalken, dat tot nog toe slechts een paar onduidelijke op namen van een tipje van 'het monster gemaakt konden worden, wellicht dat het eens gelukken zal, het nu ja, laten we maar zeggen „ten voeten uit" te vereeuwigen. Het is zeer waarschijnlijk, dat wij dan op onze beurt de afbeelding van een lid der walvischachtige familie den komenden ge slachten kunnen nalaten. Om in de traditie te blijven.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1934 | | pagina 5