witte tafellaken dampend hun geuren door de gelagkamer verspreidden. Vóór ik er op bedacht was zat ik muurvast ingemetseld tussehen het eerelid van de Geiten-Club, Hermes Pé genaamd, en den voorzitter, dien ik op het marktplein reeds had hooren toespreken als Potte- Piet. Onverwachts duwde men mij weer den gedeukten dophoed van Sinte Tunnis op 't hoofdhet Blitzlicht flitste door de met geitenvleesch- en tabaksgeuren doorwalmde gelagkamer, zonder dat ik wist, hoe ik in deze zonderlinge positie voor altijd vereeuwigd was op het geitenfeest van Broekhuizenvorst. Van de pauze tussehen het bestuurseten en den grooten dorps- maaltijd maakten wij gebruik om Broekhuizenvorst te verlaten, nage- juicht door de heele jongelingschap, die op 23 Januari 1935 de Win terkermis wederom zou besluiten met het houden van den traditionee- len, grooten geitenmaaltijd. Het trof mij, dat de uitgelaten joolstemming van de binnenplaats geheel gezakt was en dat allen rustig aanzaten om onder het genot van veel bakkies koffie de superieure kwaliteiten der geitenbouten hoog te roemen. Tussehen Potte-Piet en Hermes Pé, getooid met het gedeukte bolhoedje van de Sinte Tunnispop, nam schrijver dezes deel aan het vermaarde geitenmaal van Broekhuizenvorst. De stemming zat er onder de jongelui duchtig in. Het was een rumoerig uurtje waarin menig glaasje Arcensch donkerbruin bier vooruit geplengd werd op het welslagen van den grooten maaltijd waaraan wel 80 tot 100 dorpsgenooten straks zouden deelnemen. De voorzitter, secretaris en penningmeester van de Geiten-Club omhingen zich met de nog bloedige vellen der geslachte geiten en zoo zag ik tot mijn groote verbazing hier, op 23 Januari 1935 op Nederlandsch grondgebied, verschijningen voor mij poseeren, die ik alleen gewaand had nog aan te mogen treffen in de verre dalen van Zwitserland. Ook te Broekhuizenvorst in dierenhuiden gehulde jongens, die daarin wel is waar voor een lolletje poseerden voor den fotograaf, maar toch Maar toch. Uit al hun gedragingen bleek mij overtuigend, hoe vertrouwd zij waren met het kruipen in die gehoornde en gestaarte geitenvetten en ik kan mij zoo voor stellen, dat in vroegere jaren de geiten vereerders in den schemer van den vallenden avond door de velden van Broekhuizenvorst spookachtig rond trokken als baarlijke duivels. In hun daemonische dierengestalte komen zij, althans uiterlijk, heel dicht te staan bij hun Oostenrijksche en Zwitsersche confrères, die juist omstreeks dezen tijd in de Alpen dalen het z.g. „Perchten-laufen" druk beoefenen. Maar, men liet mij niet veel tijd tot folkloristische overpeinzingen, want om mij heen klaterde voort durend de lach op van de feestvierende jongens en ook ouderen van dagen werden aangestoken door de uitbundige jolijt. Ook groepen „schoelmèdjes", die elkaar gearmd in lange slierten vasthielden, drongen steeds meer op de binnenplaats van het Zwaantje naar voren. Na de schuimende bier- en geiten-orgie op de binnenplaats werd mij medegedeeld, dat de tafel gedekt was. Eerlijk gezegd, begroette ik deze mede- deeling niet met groot enthousiasme, want ik zag er tegen op ook te zullen moeten aanzitten aan een disch, waarop geitenvleesch als het summum van culinaire delicatesse gewaardeerd zou moeten wor den. Mijn fotograaf en chauffeur protesteerden eerst hevig en de laatste zeide met groote beslistheid „In mijn lijf geen geitenvleesch." Maar, die hadden buiten den waard gerekend, of beter gezegd, buiten de overredingskracht van een 20-tal Broekhuizenvorster jongens. Met groote opdringerige hartelijkheid werden wij tot den maaltijd genoodigd. Ik, die de volksmentaliteit der Limburgsche jonkheid van soortgelijke vroegere feesten kende, stemde dadelijk toe, wel wetend, dat weigeren als een grove beleedi- ging beschouwd zou worden en tot „hommeles" aanleiding zou kunnen geven. Ik wierp mij toen gewillig op als proefkonijn en wanneer ik zou getui gen, dat het vleesch te genieten was, zou er geen lieve vader of moeder helpen, of ook die andere „Hollenjers" zouden de noodige eer aan den disch moeten bewijzen. In de gelagkamer stonden proper en netjes een 12-tal borden van blauw porselein aangericht voor het Bestuur van de Geiten-Club dat vooruit met de heeren van de pers en ons drieën zou „dineeren", zooals de waard dat verordonneerde. Groote stapels krentenmikken en heerlijke tarweweggen met dik boter besmeerd konden worden belegd met het vet druipende vleesch van twee malsche geitenbouten, die als pièces de résistance op het smetteloos He, afloop van de ceremoniedieslacht trekt het bestuur van de Geiten-Club, gehuld in de bloederige vetten, daor Broekhuizenvorst. Getooid met den offieieelen hoogen zijden hoed zaag de de voorzitter de gei tenbouten doormidden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 5