VLASNIJVERHEID in Oost-ZeeuwschVlaanderen 16 In den nawinter wordt het vlas op hel land gebleekt, zoodat heele uitgestrekte gebieden tusschen Zuiddorpe en Koewacht, tusschen Koewacht en St. Jansteen met het goudgele vlas-stroo liggen bedekt. ZEEUWSCH-VLAANDEREN is een van de zeldzame Nederlandsche gewesten, waar vlas bewerkt wordt. Vooral sinds den oorlog heeft deze nijverheid, die hier speciaal als huis nijverheid beoefend wordt, een groote vlucht genomen. De laatste jaren echter beleefde deze tak van bestaan een geweldige inzinking, totdat een drietal jaren geleden regeeringssteun verlichting bracht in den vorm van zaai-, reep-, en zwingelpremies. Toch bleef de vlasnijverheid kwijnend. Maar nu dit sei zoen gaat het goed. De prijzen zijn loonend. Men kan nu weer „zijnen bottram verdienen met het vlassen." En dat beteekent heel wat voor een streek, waar naast enkele vlasfabrieken tientallen kleine „vlasserkes" leven, die in hun bedrijfje neerstig wer ken van den vroegen ochtend tot den laten avond" om in het onderhoud van een gezin te voorzien. Het vlassen in de vlasspinnerij is een van de oudste handwerken. Reeds op oud-Egyptische grafsteenen vindt men voorwerpen afgebeeld, die hierop betrek king hebben. Ook onze Germaansche voorouders hadden bij hun primitieve hutten een blokje vlas liggen, dat de vrouwen zelf verwerkten tot ruwe lin nen kleederen. Als de lente waait over het land, wordt het vlaszaad aan de donkere aarde toevertrouwd. En als de zomer met z'n rijke kleuren ons vlakke pol derland in warmen gloed zet, liggen daar de vlas akkers als teer-groene tapijten tusschen de forschere strakheid van jonge korenvelden. Bloeiend lijken de vlasakkers een bonte wemeling van lichtblauwe vlinders, die dartelen in den zomerschen wind. Vlas- koopers trekken de polders door, keuren met ken nersblik de weelderige velden en trachten met de boeren tot akkoord te komen. Ze koopen 't vlas groen Ten teeken dat 'n blok verkocht is, plant men in 't midden een grooten tak, 'u „mei" genoemd. Zoo nadert de tyd, dat het vlas gesleten wordt. De slijters worden betaald per schrang (busseltje). Het gaat er hard toe, met zekeren naijver op elkaar, in de laaiende zonnehitte. De voorbaas geeft om het half uurtje even rust en roeptpijpschof (letterlijk beteekent dit even rusten om een pijp te rooken, hetgeen echter meestal niet gedaan wordt). De gemiddelde prestatie bedraagt per slijter onge veer 500 schrangen daags. Volksgebruiken in het boerenleven gaan, mede tengevolge van de moderniseering in het bedrijf, steeds meer en meer tot het verleden behooren. Toch herinnert de naam „slijtpap" aan den nog niet-lang- voorbijen tijd, dat de boerin haar volk bij het slijten op deze pap vergastte, die als een lekkernij beschouwd werd (hier denken we ook aan de „boeka- pap" bij het boekweit dorschen). Het vlas komt nu naar huis en moet eerst van zijn zaad ontdaan worden. Deze bewerking noemt men repen, een oud woord, dat plukken, oogsten beteekent. Dit gebeurt bijna uitsluitend op den reep. Soms ook wel "met een dorsch- of klopmachine. De zaadbollen worden gebroken en het aldus verkregen lijnzaad verkocht (lijn is het oude woord voor vlas men hoort het ook nog in linnen, lijnwaad, lijnkoe ken, lijnmeel en linoleum). Dit zaad levert dan elders als bijproductlijnolie, een vette, drogende olie, die ook gebruikt wordt bij de vervaardiging van linoleum. Dit gereept of gerepeld vlas wordt nu verder bewerkt. Zoo'n vlasstengel bestaat voor drievierde deel uit hout en een vierde bast. Deze bast bestaat weer voor de helft uit de eigenlijke zuivere vezel, Na hel bleeken wordt 't vlas wederom in bundels gebonden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 16