BETYAREN-ROMANTIEK UIT DE HONGAARSCHE POESZTA DE geheimzinnige onafzienbaarheid van de barre vlakke landen in Hongarije's noord- hoek is sinds onheuglijke tijden een nooit uit te putten motief geweest voor de verl>eeldiiig van het romantische Hongaarschc volk en het lievelingsthema van zijn sagen en zijn poëzie. Vooral de legendarische figuren van de Betyaren, gentlemen-dieven noemt hen de romantiek van onzen tijd, leven nog altijd voort in de vertelsels en de gezangen, waarmee het volk zich onderhoudt, en de naam van een Rózsa Sandor is waarlijk onsterfelijk gebleken. En die plaats in het hart van het volk hebben zij zich voornamelijk veroverd doordat zij volgens de legende alleen de rijken uitplunderden op hun strooptochten, en de armen niet alleen spaarden, maar hen zelfs hielpen. Zij verbleven gewoonlijk in hun veiligsten schuil hoek op de Hortobagv. Ware drijfjachten werden er op hen georganiseerd, maar bijna altijd zonder resultaat, want de wijde, kale vlakte verried altijd tijdig genoeg het naderende gevaar. De Betyar, die te paard de woeste vlakte rond doolde, overzag met zijn geoefend oog het geheele terrein, en zoodra aan den horizon de markante figuren der gendarmerie met de hanepluimen op de hoeden zich afteekenden, was de roofridder der poesztaop zijn vurigen, snellen vier voeter verdwenen, alsof de aarde hem verzwolgen had. Tientallen van jaren heeft het geduurd, eer de gendar men weer meester waren van depoeszta. Maar in den volks mond leefden de Betyaren voort en in de boerenhutten vertelt men u nog graag en met vereering van hun hel dendaden. En al rijden nog steeds, als in de roemruchte tijden der roofridders, de gendarmen met de bajonet op het geweer rond door het onafzienbaar gebied thans dienen zij nog slechts als gidsen voor de vreemdelingen, die ingroo- ten getale het romantische nest, de Hortobagy, komen bezoeken. De gulydde koeherders, korten den tijd onder het weiden der kudde met kunstig houtsneewerk. De schoone w aardin schenkt er even vriendelijk den wijn als haar overgrootmoeder het den roofridders deed. De gendarmen, met de hanepluim op den hoed en de bajonet op het geweer, doorkruisen nog de poeszta. Voorbij is de hgrde strijd tegen de oude roofridders: zijdienen nog slechts als verkeerspolitie voor de talrijke vreemdelingen. De tegenwoordige heer der poeszta, de csikós. Als een uit brons gegoten figuur zit hij kaarsrecht op hel ongezadelde paard.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 2