EGYPTE HET SPOOK OP RAVENHORST ék WRIGLEYS kauwgom heeft iets meer aan te bieden EGYPT TRAVEL INFORMATION BUREAU (tds) DOOR WALT B A R R I E 30 VERFRISCH DE MOND NA HET ROOKEN dan zijn geschiedenis het heeft gezondheid voorLI.Lange zonnige dagen en versterkende woestijnlucht verrichten spoe dig wonderen bij het herwinnen van Uw kracht en gezondheid. Monumenten van oude groot heid faciliteiten voor iedere sport hotelleven, dat nergens overtroffen wordtin pracht,com fort en afwisseling. Vraagt prijs opgaaf vooreen wintervacantie in Egypte, het zal een aange name verrassing voor U zijn. „Winter in Egypte" en andere fraai- geïllustreerde brochures gratis en franco verkrijgbaar bij 29, REGENT STREET LONDON S.W. 1 Inlichtingen worden ook verstrekt door de Stoom- vaart-Mijen en de voor naamste Reisbureaux OP Ravenhorst zaten drie man nen na het diner rond de tafel. Aan de muren van de eet kamer hingen de portretten der vroegere meesters van dit huis hun olieverf-gezichten keken neer op het drietal en op de tafel met het kaarslicht. Stan Pearce, heer van Ravenhorst, jong, bruin, zat aan het hoofd van de tafel. Links van hem zat Guy Heilier, raadsman van den vorigen bezitter van dit huis en tegenover Hellier zat Victor Willington, compagnon van dien vorigen bezitter. Hellier had een echt advocaten- gezicht, mager en scherphij was zoowat vijftig en al grijs. Willington was een forsche kerel met dikke aderen op zijn handen, zware trekken en dichte wenkbrauwen. Hij was zoowat vijfen zestig en hij werd als een hard mensch beschouwd in een zakenwereld, die fortuin trachtte te maken met grepen van staal. ,,'t Is een mooie oude bezitting," zei Pearce, den port doorgevend naar Hellier, „en 't zal wel een bof zijn, dat ik 't geërfd heb, maar er zit een weer haak je aan." „Als ik de neef van Harry Hinton was geweest," zei de advocaat kalm, „had ik 't weerhaakje er dolgraag bij genomen." „Wat is dat weerhaakje vroeg Willington met de zware stem, die bij zijn voorkomen paste. ,,'t Spookt er," zei Pearce. De andere twee keken hem aan. ,,'t Is toch niet waar vroeg Hellier. „Er wordt beweerd van wel. Ik heb 't spook zelf niet gezien, maar de be dienden houden vol, dat zij 't gezien hebben." „Wiè spookt er dan t" vroeg Hellier. „Mijn oom," zei Pearce. „De ouwe Hinton 1" lachte Wil lington. „Ja," ging Pearce voort. „De bedien den hebben 't een of andere rare idee over zijn dood, ziet u. Ik weet nergens van ik was toen in Australië, zooals u weet. Maar ik heb die paar weken, dat ik hier ben, een heel verhaal ge hoord." „Wat voor verhaal vroeg Wil lington. „Ze praten over misdaad." „Uw oom was een fel zakenmensch," zei de advocaat, na even te hebben nagedacht, „dus zal hij wel vijanden gehad hebben. Maar wat is er voor reden, om aan misdaad te denken „Daar ben ik ook benieuwd naar," zei Willington, terwijl hij zich inschonk. „Harry Hinton was een harde, zeggen ze. Maar ik ben ook een harde. Dat moét je wel zijn in zaken. Hoe komen de bedienden aan die praatjes „Nu mijn oom schijnt op zijn kantoor gestorven te zijn." „Ja," zei Willington. „Ik was toen uit. Toen ik terugkwam, was hij dood. Hartverlamming. Maar dat verwon derde me wel, want ik had Harry nog nooit over zijn hart hooren klagen." „Het schijnt," ging de erfgenaam voort, „dat iemand op 't kantoor een vermoeden van misdaad heeft uit gesproken, en dat is den bedienden hier ter oore gekomen. Die waren buitengewoon op mijn oom gesteld, ziet u. De butler is er eens met me over begonnen, maar ik had niet veel tijd, om te luisteren. Ze hebben 't over vergif." „Dat kan toch niet vroeg Hellier. „Ik weet geen bijzonderheden. Hij schijnt de gewoonte gehad te hebben, een soort maag-pastilles in te nemen op 't kantoor, en iemand heeft gefluis terd, dat er daar één van vergiftigd was. Ik beschouw 't als domme praatjes ofschoon 't in theorie natuurlijk makkelijk zou kunnen." „Maar wie zou dat dan gedaan moeten hebben 1" vroeg Hellier. „En waarom t" „Ja, dat weet ik ook niet. Ik zei alleen maar, dat 't wel mógelijk zou zijn, iemand op die manier te ver moorden. Er hebben genoeg menschen van zijn dood geprofiteerd, behalve ik." Hij lachte, en er volgde een korte stilte. Daarna, weer glimlachend, vroeg de gastheer „U ziet er toch niet tegenop om hier te slapen vannacht, meneer Willington?" „Tegenop zien Waarom 1" „Om het spook." Willington lachte schor, ,,'t Spijt me wel, dat ik zulke interessante gevoelens niet heb maar ik geloof niet aan spoken. Allemaal onzin. En ik ben een gezonde slaper." „Nu," zei Hellier, de advocaat, zijn glas ronddraaiend, „ik heb heel wat menschen hooren zeggen, dat ze niet aan spoken geloofden maar als ze in een spookhuis waren, piepten ze wel anders." „Ik piep overal 't zelfde," zei Wil lington. „Ik ken alleen maar spoken met hooge hoeden, die je bij een knoop grijpen, als ze je tegenkomen dat wil zeggen, als 't hun met de telefoon niet gelukt is." Zoo kwam het gesprek op het zaken leven tot het bedtijd werd, en de gastheer opstond. - „Ik zal u uw kamers wijzenu hebt de Gele kamer, meneer Willington in den anderen vleugel. Meneer Hellier slaapt aan dezen kant u wilt mis schien wel even wachten, tot ik terug kom." Toen hij beide mannen naar hun kamers gebracht had, ging Pearce in de eetkamer nog een sigaret rooken. Het was de eerste avond, dat hij gasten had, sinds hij heer van Ravenhorst was geworden. Eindelijk stond hij op en ging even eens naar bed. Toen de heer Victor Willington alleen op zijn kamer was, ging hij even eens peinzend een sigaret zitten rooken. Hij had heel wat na te denken. Het gesprek na tafel had hem dieper ge raakt, dan hij getoond had. Nu zat hij zich af te vragen, wie het zijn kon op 't kantoor, die dat praatje over misdaad in de wereld had gebracht. Willington vond die vraag daarom zoo interessant, omdat hij icist, dat zijn voormalige compagnon vermoord was. Dat wist hij daarom zoo goed, omdat hij het zelf gedaan had. Zijn zware wenkbrauwen waren neer getrokken, terwijl hij die sigaret rookte. Hij had zijn fortuin verdubbeld, en hij had zijn veld van werkzaamheid in de stad verdubbeld, door zich af te maken van zijn compagnon, Harry Hinton. Om die verdubbeling te bereiken, had hij den moord bedreven, en hij had het leven van den man, die dertig jaar zijn compagnon was geweest, uitgeroeid met dezelfde koelbloedig heid, hetzelfde egoïsme, waardoor al zijn relaties met zijn medemenschen werden beheerscht, zoodra er geldelijke belangen in optraden. Zijn zware wenkbrauwen bleven neer getrokken, terwijl hij zijn sigaret rookte. Waarschijnlijk had iemand hem met dat buisje pastilles zien scharrelen. Maar wie Er scheen iemand op het kantoor te zijn, die hem in zijn macht had. Maar hij schoof dit idee weer van zich af. „Het komt er eigenlijk niets op aan," zei hij, opstaande. „Ze kunnen niets bewijzen, en de dwaze beschuldigingen van den een of anderen ontevreden em ployé zijn makkelijk en vlug te weerleg gen. Maar vervelend is 't wél." Hij bleef even staan, nadenkend, ,,'t Is toch vreemd," mompelde hjj zacht bij zich zelf, „dat een of ander dingetje of een persoon, die op zichzelf absoluut niets te beteekenen heeft, een zwak punt kan brengen in het best beraamde plan zooals een kat of een hond een nagel door een kostbaar zijden weefsel kan slaan." Hij kneep zijn lippen stijf op elkaar, toen hij die laatste woorden gevormd had. Toen fluisterde hij

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 30