SLAGWERK DOOR CHARLES DIVINE Op het, kantoor van J. F. I'irth, eigenaar der troinmenfabrieken I'irth, zat meneer I'irth zelf. Hij was niet, alleen. Vóór hem stond zijn neef Gordon, een groote, stevig gebouwde jongeman, die later de zaak zou erven. Gordon," roffelde meneer I'irth ernstig, „de eer zucht van den jongen man kan twee kanten opgaan. Toen ik zoo oud was als jij nu, zei ik tegen mezelf, dat ik de trommels van I'irth de beste trommels van de wereld wou maken. Daar moet alles voor wijken. Ik wil niet trouwen. Als een man met trouwen wacht tot hij deftig is ei ik, heb je veel kans, dat hij 't nóóit doet. Ik heb gewacht. Ik heb 't nooit gedaan." Meneer I'irth hield pauze. Zoo'n gesprek was het. De belangrijkheid eisclite een zeker rhytliine. Zelfs pauken de stem van meneer I'irtli had iets pauk- aclitigs worden wel eens zachtjes geroerd. Gordon stond met één hand in den zak van zijn jasje, het hoofd aandachtig schuin zijn bruine oogen keken effen, zijn kin was vastberaden, zijn lippen troffen elkaar in een strakke lijn, als moest hij de bekoring om te lachen overwinnen. Ilij hield van den ouden heer, en hij kende hem goed genoeg om te, weten, dat het nu geen tijd was voor luchtigheid. Zóó'n gesprek, heeleniaal vooraan in den ochtend, was zwaarwichtig. „Ik l>en niet getrouwd," dreunde meneer I'irth. „Eu nuis de trommel "van I'irth de beste trommel ter wereldIlet dorp van I'irth is iets, om grootsch op te zijn. Ik heb al 't mogelijke gedaan, 0111 een gelukkige gemeente te vormen. Mijn employe's hebben allemaal een nette gezonde wo ning. Ik zorg voor ze, als ze ziek zijn, ik houd ze te vreden, als ze gezond zijn. En deze fabriek is de namen waard, die zij in onze drukwerken gekregen heeftOnder één dak Tweeduizend blijde handen. Het huis waar harmonie heerscht." Hier vond Gordon, dat hij ook eens iets moe>t zeggen. Wijl het over trommels ging zei hij „Niemand kan uw trommel slaan." Nu stond er beslist een lachje in zijn oogen, maar meneer I'irth merkte liet niet. „Nee," gaf hij ernstig toe, ..niemand, ik ben blij, dat je 't met me eens bent. Ik wil, dat je in mijn voet stappen treedt. Als je ooit aan trouwen wilt denken, wacht dan ten minste, tot je dertig bent. Denk aan niets anders dan aan trommels. Kijk niet naar meisjes. Kijk naar trommels. Dan zul je 't ver brengen. Gordon heel ver." Toen zei meneer I'irth „Meer was er niet, Gordon. Ga maar weer naar je kantoor." .Meneer I'irth drukte op een der vele knoppen op zijn bureau. Het antwoord kwam, voor Gordon de deur be reikte. Het antwoord was juffrouw Norton, een slank, vief meisje, wier korte haar een fijn ovaal gezichtje omlijstte, wier oogen helder waren en kas tanjebruin, afgezet met donkere, liesclieiden wim pers. toen zij kalm vooruit trad en den stoel naast het bureau van meneer I'irth innam. Zij knikte terloops tegen Gordon. „Goeden morgen." „Goeden morgen, juffrouw Norton." Zijn antwoord was koel en onverschillig, en hij stond op 't punt, de gang in te stappen, toen de stem van zijn oom hem terughield. „O ja, Gordon, ik zal juffrouw Norton meteen bij je sturen." „Hoeft heusch niet, oom." Gordon bleef op den drempel staan. „Ik kan 't met juffrouw Holand best af." „Jawel, maar ik wil, dat je juffrouw Norton meer laat doen. Zij is volkomen op de hoogte van die Pa- rijsclie correspondentie." „Zooals u wilt," zei Norton, als week hij voor den wil van zijn meerdere. „Komt u maar mee, juffrouw Norton." Zij volgde hem door de gang naar zijn kantoor. Toen zij binnen waren, deed hij de deur dicht en keek haar aan. „Martha zei hij blij. Zij lachte hem tegen. „Goeden morgen, Gordon Haar slanke arm schikte zich vast om jzijn hals. Dit dwong hein, om den kring zijner armen nauwer te maken. „Au 1" riep zij. „Niet zoo ruw. Ik ben geen trommel ...Ijl. dat ben je wel dat moét je zijn, want een trommel is het eenige, dat ik omhelzen inag, als ik mijn baantje wil houden." „Ik was 't mijne gauw kwijt, als J. F. 1'. ons zoo zag." Hij liet haar los. Toen gaf Gordon haar verslag van het onderhoud met zijn oom. „O zei Martha. „Wat moeten we doen „Ik weet 't nog niet." Gordon keek radeloos. „We moeten oppassen. We knikken 's morgens koel tegen Niet meer dan de helflhoor!"

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 6