13 „Nee, 't is zijn schuld niet. Niemand heeft schuld behalve ikzelf." Op dit moment kwam Eccles, die aan 't uitpakken was geweest, het smalle wenteltrapje van de provi sie-kamer af, met wat kleeren van meneer Howard over zijn arm, en juffrouw Gore wendde haar ronde, booze gezicht naar hem toe „Robert is ontslagen." „Om dat schilderij zeker, 't Spijt me heel erg, my. mijn vriend." De vier stonden elkaar in somber stilzwijgen aan te kijken, tot er in juffrouw Gore plotseling leven kwam. Zij begon haar handen af te vegen. „Kijk eens naar de erretjes, dat ze niet te hard koken, Rosie," zei ze. Toen maakte ze haar schort los. „Waar ga je heen t" zei Eccles. „Naar boven, om hem de waarheid te zeggen." „Möèt je niet doen, Sabina," zei Eccles. „Dat helpt niets. Dacht je meneer Howard om te praten, als hij een besluit genomen heeft Dat kan niemand. Je bereikt er alleen mee, dat je zelf last krijgt." Juffrouw Gore staakte haar toebereidselen even om Eccles met al haar energie te kunnen aanstaren. „Last V' riep zij uit. „Wat kan ik dan voor last krijgen, met m'n spaarpot en een neef in Argentinië, die eeuwig ligt te soebatten, of ik bij hem in kom trekken 1 Last We zullen eens zien, wie er last krijgt Lord Robert trad nog krachtiger op. Hij sloeg zijn arm om de roiide, stevige schouders van juffrouw Gore heen. „Nee hoor," zei hij, „ik wil 't in geen geval hebben. Ik kan niet toelaten, dat u hier uw betrek king riskeert voor mij. Dat wil ik niet." „Zoo," zei juffrouw Gore. „Dan vertel je me maar eens als ik terugkom, hoe je 't aan zou willen pakken, om me tegen te houden." Zij schudde Robert's arm van zich af en vervolgde haar toebereidselen tot het vertrek streek haar haar glad voor den keu- kenspiegel, deed een schoon schort voor, en riep Rosie bevelen toe, boven de protesten der beide mannen uit. Toen zij klaar was, ging zij naar de deur. „Ik riskeer niets en ik krijg geen last," zei ze, waarop zij de kamer verliet. „Wat moet ik nu doen, Eccles vroeg lord Robert zeer gedrukt. „Als iemand met alle geweld doen wil zonder te denken, valt er niets te doen. Als Sabina even na denkt, weet ze heel goed, dat meneer Howard zich al heel weinig zal storen aan de opmerkingen van zijn keukenmeid. Maar haar betrekking raakt ze niet kwijt. Meneer Howard ként haar, en ze hebben al meer wat gehad samen." Sabina klom op naar de bibliotheek, waar Howard zich, na het vertrek van zijn schoonzuster en zijn nicht, heen begeven had om zijn post na te zien. Hij was juist bezig, den nog bevenden Truesdell voor dien dag naar huis te zenden. Hij had besloten, hem te vergeven, nu hij al een ander slachtoffer had. „Ah, Sabina," zei hij joviaal. „Ik ben blij, dat ik je weer zie. Heb je 't goed gemaakt Je ziet er wel naar uit. Ik heb een heer te eten gevraagd, maar hij kan niet. Ik was ervan overtuigd, dat je een uit stekenden maaltijd voor twee personen zou op dienen." Sabina's gelaat was niet verhelderd bij die vrien delijke begroeting. „O ja, meneer," zei ze, „er zou eten genoeg ge weest zijn dat is er tot nu toe altijd geweest voor u en uw vrienden maar u zult, na den eersten van de maand, naar iemand anders uit moeten zien, die 't voor u klaarmaakt." De glimlach week van Howard's gezicht. Heel zijn makkelijke, weelderige leven steunde op Sabina Gore niet alleen op haar voortreffelijke kookkunst, maar vooral op zijn vertrouwen op haar eerlijke trouw in het bestuur der huishouding. Sterker nog: hoewel zij het geen van beiden vermoedden, was Sabina een der hoofdredenen, waarom hij onge trouwd was gebleven een vrouw kon 't hem niet beter geven, dan Sabina deed en als een vrouw niet met Sabina overweg kon, kreeg hij 't veel slech ter. Hij was zoo van streek, dat hij een beetje stot terde, toen hij vroeg „Wat is er t Wat bedoel je Ben je ziek t" „Nee, meneer, dank u, ik ben zoo gezond als 't maar hoeft." Op haar middel sloeg zjj haar dikke benedenarmen over elkaar en zij bewoog ze, als om zichzelf te feliciteeren. „Waarom wil je dan weg t Malligheid Je moet blijven, Sabina ZIE VERVOLG OP PAGINA 34 „Ik had toch echt gedacht, dat u Robert zou willen riemen, eerlijkheidshalve." ,,'t Is beslist een knappe jongen," antwoordde haar moeder, „maar van die zoogenaamde adellijke afkomst heb ik niets gemerkt. Er loopen in Engeland duizenden van die jongelui." „Maar hoe kan Eccles dan mylord tegen hem zeg gen „Misschien heet hij Lord van zijn achternaam." Hilda keek ernstig. Dit was nooit in haar opge komen, maar de mogelijkheid erkende zij. „En toch wil ik om alles wedden, dat hij van adel is, moeder." „Als hij 't is," antwoordde mevrouw Howard, „heeft hij waarschijnlijk iets gedaan, dat niet door den beugel kan. Er is geen braver en eerlijker volk op de wereld dan de Engelschen, maar als ze vallen, als ze eenmaal slecht beginnen, kan niemand er tegen op. Waarom hoeft hij anders voor huisknecht te spelen t Voor noodgevallen is er een Engelsche gezant. Ik geef je niet dikwijls ongevraagd raad, Hilda, maar ik moet je toch zeggen, dat je 't wijste doet, als je verder buiten die heele kwestie blijft. Je bent altijd geneigd, je ergens in te mengen en iets te doen, als 't heelemaal niet noodig is. Dat geval met dat schilderij bijvoorbeeld. Je had alles veel beter aan dien stakkerigen secretaris van je oom kunnen overlaten die had dan natuurlijk netjes betaald. Je vader was precies zoo die moest zich ook overal mee bemoeien, waar hij tegenaan liep." Zij waren intusschen thuis gekomen, en nog steeds pratend ging mevrouw Howard voor haar bureau zitten, om een briefje aan lord Axminster te schrijven. „Ben je morgen of Donderdag bezet, Hilda „Freddy komt Donderdag weer. Ik zou ergens met hem gaan dansen." „Dan zullen we Freddy ook vragen, 't Zal hem niet veel kunnen schelen, of hij 't eene of 't andere doet. „Nee.Hij houdt wel van adel, geloof ik." „Dat doet iedereen, een beetje ten minste," zei me vrouw Howard, en zij sprak vervolgens een groote waarheid uit „Iedereen ontmoet graag menschen, waar hij later van vertellen kan, dat hij ze ont moet heeft of 't koningen zijn of misdadigers. Laat de chauffeur dit briefje aan 't hotel afgeven, als hij je weggebracht heeft vanavond." Intusschen was lord Robert, na de ontvangkamer verlaten te hebben, naar beneden gegaan. Tot zijn verwondering ontdekte hij, dat 't hem hinderde, ont slagen te zijn niet om de gevolgen, maar om 't verschijn sel zelf. Heel zijn leven was hij overal, waar hij kwam, welkom geweest, niet alleen als de zoon van den markies van Axminster, maar ook om zijn opgewekte, hartelijke, knappe persoonlijkheid. Het besef, dat iemand hem het huis uit wou zetten, was hem als een slag in het gezicht. Juffrouw Gore was met de ceremoniën der kook kunst bezig, en keek niet op, voor hij droevig zei„We kaar ten niet meer, juffrouw Gore." Zjj sloeg haar oogen op en zag het onmiddellijk. „Ben je ontslagen t" „Ik ben om zoo te zeggen bij mijn kraag de deur uitgegooid." Rosie begon een lang, klagend geluid, dat schrik en medelijden moest beteekenen, terwijl juf frouw Gore heftig knikte. „Dat is dat kleine mormel boven z'n schuld. Ik zal hem wel krijgen." moeder; Al leefde zij met haar hoofd in de wolken, zij had gezond verstand genoeg, om geen jongen knappen bediende in huis te halen, die door haar dochter zonder eenig bewijs, voorzoover mevrouw Howard wist voor een verkapten edelman werd gehouden. „We hebben geen huisknecht noodig, en als we er een noodig hadden, zou ik de keuze aan Brownrigg overlaten." „Goed, dan zal ik wel zorgen, dat je hier geen schade door lijdt, Robert," zei Hilda. „Dat is heel vriendelijk van u, juffrouw maar u hoeft u heusch nergens zorg over te maken, 't Is niets erg." „Je kunt gaan, Robert," zei meneer Howard. Robert verliet de kamer, en Hilda snikte het uit. Ze schreide, gedeeltelijk omdat zij haar geweten bezwaard voelde, en gedeeltelijk, omdat zij den traan bij ervaring kende als een uitstekend middel, om iets in orde te krijgen, vooral als het mannen betrof. Howard draaide aanstonds bij. „Huil maar niet, Hilda," zei hij. „Misschien krijg ik 't schilderij toch nog te pakkenTruesdell, bel meneer Porteus op en vraag, of hij vanavond komt dineeren of morgenochtend ontbijten. Vertel hem, wat er gebeurd is. Als iémand weet, waar 't schilderij gebleven is, is hij 't. Misschien heeft hij 't zelf ingepikt, maar aan mij geeft hij 't wel af. Huil nu niet, kind. 't Spijt me, als ik boos ben ge weest." Op straat was Hilda snel over haar verdriet heen. „Maar oom,, dat kunt u toch niet doen

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 13