jobbck"®"", lekker-.«kW- DE DRAAIKOLK I. Een zeèr lichte melange voor pijp en sigaretten. De smaak van een Amerikaansche sigaret. De pijp door John D. Claverten 30 l voordeelig. SHAG IBIS SHAG waait niet uit de pijp. Mits luchtig gestopt, is IBIS SHAG zelfs lichter dan gewone baaitabak. Met een pijpje IBIS SHAG doet U veel en veel langer dan met een pijp gewone Hol- landsche rooktabak. Daarom is IBIS SHAG ZOO OPZICHTER Murch was zoo druk bezig met de krabben vis- scherij, dat Bower het gerust durfde wagen zich even te ver wijderen, om eens rond te zien waar hij zich eigenlijk bevond. Vanaf de rotsige hoogte, die zich ongeveer tien meter boven den zeespiegel verhief, wierp hij een onderzoekenden blik over den om trek. Het Dirk Houtman-Eiland viel hem tegen, het was maar klein, erg rotsachtig en arm aan vegetatie. Het leek echter bij uitstek geschikt voor de bestemming, die men eraan gegeven had, hij kon zich tenminste niet voor stellen, dat er een ellendiger depor tatieoord te vinden zou zijn. Op het hoogste punt van 't eiland stond een lichtbaken. Het scheen niet meer gebruikt te worden, want hoewel hij er vanuit de cellenbarak den heelen nacht naar had liggen staren, had hjj er geen licht in zien branden. Naast het baken stond aan den eenen kant 't huis van opzichter Murch, „de baas", zooals hij hier door iedereen werd ge noemd. En aan de andere zijde ston den de kleinere woningen van de drie bewakers van de strafkolonieNash, Jones en Flint. Achter die huizen was de cellenbarak gebouwd, een hecht op getrokken, betonnen gebouw, met zwaar getraliede vensters en geblindeerde deu ren. Een betonnen doodskist, had Bower het hooren noemen en inderdaad had de vorm daar wel iets van weg. Meer was er op het kleine eiland niet te zien. Bower's peinzende blik dwaalde naar het Zuid-Oosten. Daar ginds, hoogstens acht kilometer hier vandaan, vertoonde zich een wazige streep aan de kim. Dat was Kaap Wooramel, een uitlooper van 't Austra lische vasteland, het dorado voor alle deporteerden, die den honger naar de vrijheid in hun hart meedroegen. Voor vastberaden mannen, die hun laatste hoop hadden gesteld op de vlucht, en die den wil en den moed hadden iets te wagen voor de vrijheid, was een afstand van acht kilometers geen onoverkomelijk bezwaar, vond Bower. Men zou hem desnoods kunnen zwemmen er waren wel driemaal grootere afstanden door goede zwem mers afgelegd. Dit risico hoefde men echter niet eens te nemen. Murch scheen zooveel vertrouwen te hebben in zijn tralies en geblindeerde deuren, dat hij 's nachts zelfs de voorzorg niet nam, zijn schuit op te bergen. Gisterenavond had hij hem wel de roeispanen mee naar zijn huis zien nemen, maar de boot was aan het steigertje blijven liggen. Te goed van vertrouwen, zeer onvoorzichtig, had hij toen dadelijk gedacht. Yfanaf het oogenblik, nu drie weken geleden, dat Bower vernomen had, dat zijn doodvonnis wegens den moord op den ouden Penth veranderd was in levenslange deportatie, waren zijn ge dachten alleen nog maar op een ont vluchting gericht geweest. Gistermor gen was hij hier gekomen en langer dan vandaag was hij niet voornemens te blijven. De gelegenheid om te vluch ten was hier uitermate gunstig en het zou onzin zijn, langer te wachten dan noodig was. Vannacht nam hij de kans waar. Murch's boot zou hem naar den overkant brengen, naar KaapWooramel, waarvan het lichtbaken hem tot weg wijzer zou dienenEenmaal ginds, hoefde hij nergens meer voor te vreezen. Een avonturier zonder papieren had men het in de goudvelden van Peak Hill of Yalgoo immers nog nooit lastig gemaakt1 Vastbesloten daalde hij de hoogte af. Murch haalde juist een nieuwe vangst binnen een lange lijn met krabben, die zich hadden vastgezogen aan de kleine stukjes makreelvleesch, die als aas gebruikt werden. „Gaat het met de vangst, baas V' vroeg Bower opgewekt. „Aardig, heel aardig," zei Murch tevreden. „We zullen nu maar eindigen, het wordt tijd voor het avondeten." Bower pakte een zak krabben op en wierp vanaf den oever nog een laatstcn blik over den waterspiegel. „Een zeetje als 'n kom waschwater, baas. Is het bier altijd zoo rustig V' „Was dat maar waar," bromde Murch. „Van den winter zal je 't hier nog wel eens zien spoken. Vergis je ook niet met dat kalme zeetje, 'n paar kilometer uit de kust loopt een gevaarlijke onder- stroom. Draaikolken als kurketrekkers, man. Als je soms hier gekomen mocht zijn met het plan, zoo gauw mogelijk weer te vertrekken, zou ik het m;tar uit mijn hart laten over te zwemmen 't zou je je leven kosten." Bower lachte hartelijk, alsof Murch iets heel grappigs gezegd had. Toen zwaaide hij den zak op zijn nek en liep met groote passen op de barak toe. IJ et was een donkere nacht, bij uit stek geschikt voor 'n vlucht. Bower had zich na het avondmaal naar bed begeven en luisterde scherp naar de gelui den, die in zijn cel doordrongen. Om negen uur klonk de stem van bewaker Nash in de barak. Hij had de nacht wacht en liep met Murch de cellen langs om zich te overtuigen, dat alle gedepor teerden aanwezig waren. Daarna werd het stil in het gebouw. Bower bleef geduldig nog een paar uren wachten, hij wilde niet het risico loopen iemand op het eiland te ontmoe ten, als hij eenmaal buiten was. Doch rond middernacht durfde hij de kans te wagen. Hij begon plotseling te kreunen, aanvankelijk zachtjes en onderdrukt, doch weldra heel luid, zoodat Nash het kon hooren. Het duurde niet lang, of de bewaker kwam op het rumoer af. „Wel, wat is er aan de hand V' vroeg hij door het luikje van de deur. „Oh, ik heb zoo'n buikpijn," steunde Bower, zich kronkelend in zijn bed. Nash bromde iets onverstaanbaars en verwijderde zich. Bower glimlachte, zijn list zou gelukken. Nash haalde een drankje en als hij dadelijk terug keerde, zou het een koud kunstje zijn, hem onschadelijk te maken. De man begon al op leeftijd te komen en tegen de kracht en behendigheid van een ^rtigjarigen mijnwerker zou hij weinig hebben in te brengen Geen oogenblik voelde Bower zich bezwaard door de gedachte, dat hij op het punt stond, zich opnieuw schul dig te maken aan het zwaarste vergrijp Een korie vertelling:

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 30