F
HET GORDIJN
VAN VAN RIJN
m
door Mr. A. W. Kamp
„Zou er op aard wel iets miss'lijker zijn
dan het ophangen van een overgordijn
vroeg van Rijn, die op een trapleer stond
met kalk in 't haar van 't plafond.
Mevrouw van Rijn en de van Rijntjes,
de grooten, de kleintjes
Agneetje en Wimpie
Greetje en Pimpie
zagen toe en maakten Pa zenuwachtig.
Ma bloosde, de k nderen vonden het prachtig
Pa was zoo komiek hij wrong zich in bochten
en zei woorden, die zij nooit zeggen mochten.
„Pas op dat de trap niet uit kan glijden
schuif ze wat meer naar de andere zijde.
niet naar die, naar de andere zijde."
„Wat is de andere zijde t" vroeg quasi blijde
mevrouw van Rijn bleek als alabaster
met in iedere hand een rol lancaster.
„Je slaat weer door als een idioot,"
zei Pa van Rijn en hing uit het lood
bezig een lastige plooi te voltooien
die steeds in de war kwam met andere plooien.
Toen haakte zijn voet
achter een gordijnenroed'
van Rijn ging te keer want hij wiegelde,
de kleine van Rijntjes giegelden
„Wie lacht daar brutaal T
Naar bed allemaal
Aan den haal
gingen Greetje, Wimpie,
Agneetje en Pimpie
en stoven
luid blèrend naar boven.
Mevrouw van Rijn, die zich had vermand,
zei „Vent, dat gordijn aan je rechterhand
hangt in een bocht bij je hamer. daar."
Van Rijn sloeg schuinsche blikken naar
het werk dat zijn handen hadden gewrocht
en zeide „Je grootmoeder hangt in een bocht."
„Schaam je voor de kinderen," riep mevrouw ontzet.
„Och watde kinderen zijn naar bed
„Kalm dan," zei mevrouw, „ik beef als een lialm."
„Kalm T Kalm f" zei van Rijn, „ik ben immers kalm."
„Wees dan eens lief en gebruik je verstand
de voeling zit aan den verkeerden kant
nu snap ik de bocht, warempel geen wonder,
het hangt op den kop, kijk die ringen hier onder
De heele franje is op den loop,
het touw om te trekken zit in den knoop.
Dank je wel voor je vriendelij Re hulp maar 't moet
alles juist andersom."
„Dat gordijn hangt goed,"
zei van Rijn, „al is het een ietsje gedraaid.
Ik weet wel dat jij de pantoffel hier zwaait
maar zoo'n macht heb je niet dat je wegredeneert
dat mijn opzet goed is."
„Totaal verkeerd
een schande is het voor onze ruiten.
Waar hoort het borduursel, binnen of buiten T"
„Geborduurd of niet," zei van Rijn, „verdikke
't hangt en jij blijft er af met je fikke."
„Goed, morgen dan." zei mevrouw van Rijn,
„verhang ik als jij er niet bent
het gordijn,
als jij op je kantoor zit voel ik
me veilig."
„Dat gordijn met de bocht," zei
van Rijn, „is me heilig,
ik duld niet dat jij of wie ook van
de bende
hier in huis"en terzelfdertijd
wenaue
hij zich om, om haar het voorrecht
te bièn
den heersehersblik in zijn oogen
te zien,
toen eensklaps de trapleer begon
te glijden
en hij het gordijn greep met zijn beide
handen het gaf niet het minste houvast,
hij Lastte
in ue lucht m t hoop'loos gebaar
deeu een gree_ naar zijn eega's haar
en kwam met ladder, gordijn en echt
genoot» op den vloer terecht.
Men krabbelde overeind mevrouw
„Malheui
dat kon t van je detestabel humeur
je doet me den dood aan zoo ben ik
geschrokken
je h< bt m'n permanent wave uit mijn
hoofd getrokken,
n n goeie gordijn totaal naar de maan,
at komt je op een stel nieuwe te
staan,
de kinderen zjjn hong'rig naar bed ge
snauwd
omdat jij den behanger uitsparen woud
met je hebbelijkheid van je nuttig te
maken
in de huishouding."
Met een blos op de kaken
en het heerlijk licht
van berouw op zijn goedig gezicht
zei van Rijn, de zeer royale
„ook hier zal de wijsheid zegepralen
ik voel me totaal genezen van
mjjn waanidee dat ik hlles kan."
„En zul je dan nooit meer brandhout
hakken,
of vliegers voor onze kinderen plakken
of bitterkers in de uakgoot zaaien
sprak
of musschen voor Pimpie en Wimpie braaien
of rustbanken maken en ratteklemmen,
met 'n knijptang de piano stemmen
of je fiets schoonmaken als alles helder
is Zaterdags of een appelenkelder
op zolder maken voor de winterperen
of boter aan krakende schoenen smeren f"
„Houd op, zei van Rijn, „lioud op met dreinen
Koop morgen een heel ander stel gordijnen
mooier dan deze, een nieuw toilet
en een Marengohoed met een zwarte aigrette."
En de huwelijkszon, die dreigde te dalen,
schoot weer haar rijke verkwikkende stralen.
„Theo," zei mevrouw, „toen je stond te wiebelen
begon ik inwendig zoo vreeselijk te griebelen,
ik ken je zoo goed, ik ben tocli je vrouw
en ik wist wel dat het mislukken zou
dank voor de gordijnen en de japon
en oen nieuwen hoed. (kusjes kusjes ik kon
ze morgen wel eventjes gaan koopen;
zal ik ook naar den behanger loopen
of speel jij misschien weer voor behanger T"
„Neen," zei van Rijn, „ik vertik het langer."
„Maar waarom niet, schat V' vleide met guit
ige oogen mevrouw, „het spaart zooveel uit,
we hebben toch spijkers, we hebben een hamer.
Maar van Rijn smeet de kamer
deur open en riep aan de trap
„Wim, Greet, Pim en Agneete
we gaan allemaal nog een boterham eten."
En de trap af zoetjes
op bloote voetjes
kwamen, de oogjes met slaap belaün,
hansopjes en nachtjaponnetjes aan,
al de van Rijntjes
de grooten, de kleintjes
Agneetje en Wimpie
Greetje en Pimpie.
Eerst zaten ze nog een beetje te soezen,
maar moeder van Rijn schonk de melk in de kroezen
en Pa stak zijn neus in de botervloot
en al de van Rijntjes lachten zich dood
en ze aten zoo veel en ze hadden zoo'n pret
en ze hoefden om negen uur nog niet naar bed
en vader zong met zijn vroolijke stem,
gi.f ze veel te veel boter en veel te veel jam,
deed zijn schoonvader na en de blauwe train
en 't was toch zoo echt en 't was toch zoo fijn
en niemand noemde het woord „gordijn"
in het bijzijn
van Pa van Rijn.
(Vrij naar het Engelsch.)