ZIJN LAATSTE KANS door CAlfr. Smithson MET een hevige verwensching, die korpo raal Setton als 'n koude rilling over den rug liep, smakte Périnier zijn leegen ransel in het poederige woestijnzand. „Tot hier, ik kan niet meer," kreunde hij met een onherkenbaar gezwollen stem. „Je kunt met me doen wat je wilt, maar vandaag verzet ik geen stap meer, korporaal." Uitgeput zakte hij door zijn knieën en het zich slap opzij vallen. Zoo bleef hij liggen, in een houding, die hem geen rust schonk, stootend ademhalend en met de klep van zijn kepi over zijn ontstoken, oogen om zich tegen den moordenden gloed van de zon te beschermen. Korporaal Setton gaf zich geen moeite, hem tot nieuwe inspanning aan te sporen. Alles wat hij nu probeerde, om Périnier uit zijn lethargischen toe stand op te wekken, zou even nutteloos als gevaarlijk zijn. Een driedaagsche tocht door de woestijn had hem een en ander geleerd in dit opzicht. In zijn kameraad hegon het beest te ontwaken, dat „kafir" heet, de Afrikaansche tropenkolder, die een uit gehongerd en van dorst versmachtend inensch gevaarlijker maakt dan een verscheurend dier. Thans zijn wrevel opwekken beteekende, het op vliegende beest van zijn laatste kluisters ontdoen en een gevecht op leven en dood uitlokken. Korporaal Setton - volgde het voorbeeld van zijn uitgeputten kameraad en gespte zijn ransel af. Met een misvormden glimlach om zijn gezwollen lippen woog hij den lichten last op zijn hand. Vier deciliter water, een pond brood en een zakkompas was alles, wat de twee overgeblevenen van de patrouille Dufour nog scheidde van den dood. Dat weinige moest strekken, om twee volkomen uitgeputte mannen nog twee dagen in het leven te houden, aangenomen dat het hun zou gelukken, het veertig kilometer verder gelegen Adrar in twee dagen te bereiken. Een prestatie, die hem onder deze omstandigheden zoo goed als onuitvoerbaar voorkwam. Met een zucht liet korporaal Setton zich in het zand neer. Hij ontdeed zich van zijn schoeisel en sokken en bekeek zijn voeten. Zij waren monster achtig gezwollen, dik beblaard en op sommige plaatsen ontstoken door het woestijnzand, dat venij nig overal in doordrong. Het leek niet mogelijk, zich met zulke voeten nog zoo'n afstand voort te sleepen waarschijnlijker kwam het hem voor, dat hem hetzelfde lot zou treffen als sergeant Dufour en de twee andere kameraden een eenzame, ver schrikkelijke dood in de moordende woestijn. Setton wierp een medelijdenden blik op zijn kameraad. Hij had een moeder in Avignon, die dagelijks voor hem bad, had Périnier hem al eens verteld. Hij zou haar gebeden thans noodig hebben alleen zooiets als een hemelwonder zou hen thans nog kunnen redden. Zacht kreunend trok korporaal Setton de klep van zijn kepi over de oogen en zich uitstrekkend, trachtte hij in den slaap zijn kwellingen en ellende te vergeten. I Ae kameelpatrouille Dufour was drie dagen geleden door een schrikkelijk lot getroffen. Vijf dagen geleden van Adrar de woestijn ingezonden voor een verkenningsoefening naar het Plateau du Tade- moït, was zij in den morgen van den derden dag door een zwaren zandstorm overvallen. De verschrikking overviel hen tijdens het ontbijt en zoo plotseling, dat de reeds gepakte kameelen door een panischen schrik bevangen werden en vóór den storm uit hun heil zochten in de vlucht. Korporaal Setton en Périnier hadden nog tijd gehad zich plat neer te werpen, zoodat de zandstorm over hen heenstreek. De wervelwinden hadden echter zulke enorme kolommen zand meegevoerd, dat zij zich voortdurend schuifelend op hun buik naar voren had den moeten bewegen, om er niet onder be graven te worden. Wat er van de rest van de patrouille ge worden was, liet zich slechts raden. Toen Setton het na ruim een half uur waagde, zich in de weergekeer de doodsche woestijn stilte op te richten, leek het heele kampe ment door de aarde te zijn verzwolgen. Men- schen, tenten en ka meelen waren ver dwenen en het eenige, dat nog aan hun be staan herinnerde, was de ransel van den legionnair Bernard, waarvan een der lussen wonderlijk genoeg om Setton's arm geklemd zat. Dit kwam hun als een écht wonder voor toen bleek, dat de ransel een literflesch water en drie pond brood bevatte. Radeloos hadden Setton en Périnier een heelen kostbaren dag besteed aan de opsporing van de anderen. Maar wie zei hun in welke richting zij moes ten zoeken Wervelwinden dwarrelen doelloos door de luchten, als sommige menschen door het leven niet wetend waarheen en zonder sporen achter te laten. En zelfs al zouden zij zekerheid hebben gehad omtrent de richting, waarin zij moes ten zoeken hoeveel honderden kilometers konden menschen en dieren niet zijn meegevoerd op de kracht van den wind T Wanhopig hadden zij hun opsporingen gestaakt. De zorg voor eigen veiligheid en behoud dwong hen terstond op marsch te gaan. Setton was als onder- commandant van de patrouille voorzien van het voorgeschreven zakkompas en dat moest hun thans den weg wijzen naar Adrar. Voor den negentig kilometer langen tocht bezaten zij niet meer aan mondvoorraad, dan wat Bernard's ransel bevatte, in hun eigen ransel bevond zich niets dan wat tabak en ondergoed. Zoo waren zij op weg gegaan den tocht verdeelend in dagelijksche etappes van tweemaal vier uren, waarin zij slechts zeventien kilometers konden af leggen door het poederige zand. Elke dag aanschouw de grootere ellende van de twee uitgeputte mannen. Den tweeden dag had zich bij Périnier een heftig optredende oogontsteking voorgedaan, die zijn uitzicht benevelde en hem soms deed wankelen als een pas-blinde. En vandaag had zich tijdens de rust een vlaag van verstandsverbijstering bij hem gemanifesteerd. Hij had wartaal gesproken en zich met zijn moeder onderhouden, alsof zij voor hem zat. En eindelijk was hij in snikken uitgebarsten, in droge, schorre snikken, die heel diep uit zijn keel schenen op te rijzen en die Setton het hopelooze gevoel hadden gegeven, dat nu alles verloren was. Zóó bestonden zij nog, de twee overgeblevenen van de patrouille Dufour versmacht van den dorst, uitgeput van den honger en gebroken van ver moeienis. Op veertig kilometer afstand van Adrar en met niets, om zich tegen den dood te verweren, dan vier deciliter heet water, een pond grauw, hard brood en een zakkompasschatten, die Setton zorgvuldig bewaakte. I te koele woestijnwind, die bij het invallen van den avond over de doodsche, eindelooze vlakte streek, deed de mannen rillen van koude, maar ver kwikte hen niet. Setton verzorgde zijn voeten, scheurde de blaren open, vulde ze met zalf en bond er een reep grof ünnen van zijn ondergoed om. Périnier zat er roerloos naar te kijken, zijn mis vormde lippen, waaraan hijgend en kreunend de adem ontsnapte, half geopend. Herhaaldelijk bracht hij een bevende hand aan zijn oogen en trachtte de pijn te verdrijven door ze flink uit te wrijven. „Niet zoo wrijven, Jean," vermaande korporaal Setton. „Dat maakt het nog erger." „Vervloekt, zóó is het niet uit te houden," viel Périnier uit, bij elk woord zijn dik gezwollen tong uitstootend. „Neen, ik kan het me voorstellen, beste kerel. We zullen ze dadelijk nog eens betten met wat water, gisteravond heeft dat goed geholpen. Er is dan ten minste kans, dat je vannacht slaapt." „De duivel zal je halen, we kunnen ons water wel anders gebruiken. Geef me maar een slok we zijn toch nog niet aan onze portie vandaag V' „Jawel, we hebben ieder een deciliter gehad," ant woordde Setton kalm. „Er is nu nog vier deciliter, morgen ieder één en overmorgen de rest." Périnier mompelde een vloek, tegen Setton's vastberaden besluit durfde hij eerst niets in te bren gen. Maar de kwellingen van den dorst zetten hem over zijn aarzelen heen. „Overmorgen zijn we in Adrar, dien dag kunnen we 't best met de helft van onze gewone portie doen," begon hij listig. „We hebben dan nu óók nog een slok." „Neen zei Setton vastbesloten. „Overmorgen zullen we het nóg harder noodig hebben dan thans. „Je bent een ellendeling barstte Périnier op nieuw los. „Maar ik heb je doorzien, meneer Setton Als ik den nacht niet overleef, heb jij zooveelmeer. Maar je zult mij niet laten versmachten, heb je ge hoord Eerder. Hij tastte zoekend naar zijn revolver, doch met ee bliksemsnelle beweging omknelde Setton zijn p' „Hou je bedaard, vriend ik heb betere oog ik ben sterker dan jij," sprak hij grimmig. je je slok water geven, maar op voorwaarde, rustig gaat slapen."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 6