cDahlia Graham 12 REGEN TOEN Arthur Swanson den lioek van de straat omging, waarin hij woonde, v is 't juist be gonnen te regenen, 't Was ook al laat, voorbij middernacht, en Swanson was moe. Hij had alle reden, om zich te haasten en de beschutting van zijn kamer te zoeken. En toch, toen de regendruppels sneller vielen, werd zijn pas trager. Eindelijk keerde hij zich om en liep terug naar de laan. Daar zat hij, tot drie uur, op een beschutte bank onder een boom Hij bleef daar druilerig en ontstemd zitten omdat het regende. Aanstonds toen de regen op hield, ging hij naar huis. In de donkere, smalle gang van zijn pension ging hij op de onderste treden van de trap zitten, en trok zijn schoenen uit. Hij klom op naar zijn kamer, geruischlooB als een kat. Zacht deed hij zijn deur dicht, en in minder dan vijf minuten sliep hij stevig. Terwijl hij lag te snorken, kwam er een gedaante in beweging, even behoedzaam als hij zich bewogen had, en bleef voor zijn deur staan luisteren. Ruim een half uur roerde zij zich niet. Toen trilde er een zwakke zucht in de diepe stilte en de gedaante ver wijderde zich. Maar zij ging niet ver. Niet verder dan de kamer, die grensde aan de kamer van Swanson. Een deur ging zonder gerucht open en dichtde gedaante gleed naar het midden van het vertrek een schaduwachtige hand bewoog zich naar boven, draaide het peertje lichtte. Het schijnsel viel op het geheven gezicht van een vrouw. Er was iets vreemds tegenstrijdigs in dat gezicht. Men meende er jeugd èn ouderdom in te zien. De beschaduwde oogen glinsterden van emotie. Zij vormden een vreemd contrast met de lokken stug grijs haar, die slordig over het voorhoofd der vrouw hingen. In den muur, grenzend aan Swanson's kamer, was een nis met een gordijn. Zij, die half meisje, half oude vrouw was, schoof het gordijn opzij, ging op een stoel zitten en leunde tegen een deur. Aan Swanson's kant was die deur niet meer zichtbaar. Er was behangsel over geplakt, toen het huis werd ingericht, om er zooveel mogelijk menschen in te bergen. 't Werd vier uur, toen vijf. Om half zes begon er een grijs licht door de ramen te filteren. De gedul dige, oplettende waakster boog zich zijwaarts buiten de nis. Zij zag de zware wolken boven de daken drijven. „Als de wind bedaart, gaat 't misschien weer redenen,mompelde zij. „Hij kan wel tot acht of negen uur slapen, maar ik zal wachten. Ik ga hier niet vandaan voor hij opstaat." Om half zeven gebeurde het lang verwachte, het lang gehoopte. Bij het eerste kletteren van den regen tegen de ruiten, op het zinken afdakje, dat afliep naar de achterplaats, tastte de hand der vrouw tusschen haar kleeren. Met een potlood in de bevende vingers legde zij een notitieboekje op haar knie en drukte zij het oor dicht tegen de verbindingsdeur. I nspecteur Ransome keek op van zijn bureau en er kwam een sehalksche uitdrukking op zijn gezicht, Die oude vrouw, die op hem toetrad, kon misschien een gewoon oog bedriegen, maar zij hoefde niet te denken, dat hij haar vermomming niet doorzag. „Wat kan ik voor u doen V' vroeg hij, en naar een stoel naast zijn bureau wijzend ging hij voort„Ik doe altijd graag mijn best voor oude dames." „Houdt u me maar niet voor den gek," antwoordde zijn bezoekster, zij hief de handen op, en zette haar ouden leelijken hoed af en haar grijze pruik. De inspecteur staarde naar het fijne hoofdje met de strak-aangebonden gouden krullen een vreem de tegenstelling met het lichaam, dat de kleeren van den ouderdom droeg. „WTaar dient die maskerade voor f" vroeg hij. „Ik was bang, dat iemand me zien zou iemand TROUWE KAMERADEN die 't niet mag weten. Ik heb die pruik nooit af gezet, behalve 's nachts maar niemand heeft me gezien. Ik wou u spreken. Ik ben mevrouw Willett." „Willett t" Inspecteur Ransome keek het meisje nadenkend aan. „O ja, ik weet al. Uw man is veroor deeld wegens moord. Hij kreeg...." „Hij had niéts moeten krijgen," viel het meisje hem in de rede. „Hij is onschuldig. Ik kan het be wijzen. De ware moordenaar woont nu in mijn huis." „Dus," zei de inspecteur, „de persoon, dien u verdenkt, is iemand, die steeds bij u gewoond heeft." Mevrouw Willett schudde het hoofd. „Laat u me alstublieft eerst uitleggen. Ik zal bij 't begin beginnen. U herinnert u 't geval, 't Is pas drie maan den geleden, dat mijn man. „Ja, de voornaamste feiten herinner ik me. Uw ■man had geld te goed van Thomas Seaton. Hij vroeg er om, en kreeg het niet. Hij geeft toe, dat hij ruzie kreeg met Seaton. Twintig minuten, nadat uw man vertrokken was, stond Seaton's huis in brand. Het lichaam werd gevonden. Het bleek, dat Seaton vermoord was door een slag op het hoofd." „Maar dat heeft mijn man niet gedaan Ik wist 't zeker van 't begin af, want mijn man had me gezworen, dat hij onschuldig was. Nu heb ik het bewijs. De moordenaar van Seaton is. Arthur Swanson. Zooals u weet, liep het gerucht, dat Seaton een massa geld ergens verborgen had. Mijn man zal hem toch niet vermoord hebben, en zonder geld thuis zijn gekomen Ja ik weet, wat u denkt dat is voor de rechtbank ook al gezegd. Hij kan het geld wel aan mij gegeven hebben, zeien ze. Maar ik zweer, dat hij nooit een penny van Seaton's geld heeft aangeraakt. Ener is ook geen geld gevon den, toen de ruïne nagezocht werd." „Dus u wilt zeggen, dat de dader gedreven werd door den zucht, om te stelen f" „Zucht om te stelen -en nog iets." De inspecteur boog zich naar voren. „En dat is f" vroeg hij. „WraakzuchtArthur Swanson wou met me trouwen. Toen ik weigerde, lachte hij. Ik moest maar oppassen, zei hij." „Hoe lang is dat geleden „Twee jaar. Ik herinnerde me pas, wat Swanson gezegd had, toen mijn man. weg was." Inspecteur Ransome maakte een gebaar van onge duld. „Ik kan begrijpen, dat u graag uw man vrij zou hebben," riep hij uit, „maar u vertelt zelf, dat die Swanson in uw huis woont daardoor valt uw heele theorie, om hem van den moord te beschuldi gen, omver." „Maar hij wéét niet, dat 't mijn huis is verklaar de het meisje. „Laat u me alstublieft uitspreken. Toen ik me herinnerde, wat Swanson tegen me gezegd had, wist ik niet eens, waar hij woonde. Ik heb meer dan twee maanden werk gehad, om hem te vinden. Ik probeerde een kamer in dat huis te krijgen. Er was er geeneen disponibel. Ik wou toch in de buurt blijven.opletten. zoeken. dus toen heb ik 't huis, waar hij in woonde, ondergehuurd. Ik dacht het volgende als ik het geld kon vinden, was

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 12