13 JANTJE HUILT EN JANTJE LACHT! ik een heel eind op weg, om mijn man vrij te pleiten, dus verkocht ik alle dingen van waarde, die ik had, en leende de rest. De vrouw deed mij de zaak en de meubelen voor een rede lijken prijs over. Ik ben nu bijna veertien dagen hospita. Arthur Swanson heeft maar één keer met me gesproken, en dat was 's avonds laat. Hij kon me niet duidelijk zien, en ik weet zeker, dat hij er geen flauw vermoeden van heeft, wie ik ben. „Den tweeden avond, nadat ik in het huis was ge trokken, begon het te rege nen. Ik heb de kamer naast de kamer van Swanson. Ik hoofde, dat hij in zijn slaap begon te praten. Toen kwam er een andere huurder thuis. Hij stampte nogal, toen hij langs de deur van Swanson's kamer liep. Die werd daardoor wakker, en nadat hij ruim een uur door de kamer heen en weer had geloopen, ging hij uit. Hij kwam niet terug, voor het weer droog was. Gisteravond heb ik opgelet, of hij thuis kwam. 't Begon te regenen, toen hij haast bij de deur was. In plaats van binnen te komen ging hij weg. 't Bleef regenen tot 's morgens drie uur. Toen 't had opgehouden, kwam Swanson thuis. Dus hij is bang voor den regen. Hij durft niet te slapen als 't regent. Misschien weet hij niet, wat hij eigenlijk doet in zijn slaap, maar ik weet wel zeker, dat hij dan door afschuwelijke droomen gekweld wordt. „In den nacht, dat Thomas Seaton vermoord werd, regende 't hard. In dit boekje zult u bijzonderheden vinden over dat noodweer, en over alles, wat er dien nacht gebeurde. Ik heb 't vanmorgen opge schreven. 't Is een nauwkeurig verslag, woord voor woord, van hetgeen Arthur Swanson in zijn slaap heeft gezegd." De nieuwsgierigheid van inspecteur Bansome was opgewekthij liet zijn blik gaan over de neerge krabbelde, onsamenhangende woorden en zinnen. „Ik heb niets te vreezennooitik ben veilig.Willett weg.mijn meisje. levens lang. vierduizend Seaton niets meer noo- dig.voor mij. Vier bladzijdjes van hét notitie-boekje stonden vol met dergelijke, herhaaldelijk gevariëerde, uitingen van Swanson's onbewusten geest. „Hebt u daar een getuige bij gehad t" vroeg de inspecteur. „Nee. ik dacht, dat 't zoo voldoende zou zijn. Ik geef u mijn eerewoord „Ik geloof u graag," zei de inspecteur, „maar we hebben hier geen voldoende bewijs aan. Als 't weer gebeurt, moet u zorgen, dat nog iemand anders 't hoort." „Maar hij praat alleen in zijn slaap, als 't regent." „Dandan zullen we er een mannetje neer zetten, tot 't regent. We kunnen best een paar dagen wachten. Kan niet 't minste kwaad. Swanson heeft toch geen kans, om weg te komen. Op één ding moe ten we passen hij mag niet vermoeden, dat er op hem gelet wordt. IJ zult den rechercheur, dien ik u leenen zal, uw kamer geven. Dan gaat u zelf maar ergens anders slapen." Drie weken lang hield de rechercheur de wacht, maar. er kwam geen regen. Enkel overdag regen de het twee- of driemaal, 's Nachts kon Arthur Swanson rustig slapen in de veiligheid der droogte. De spanning greep het meisje deerlijk aan. Iedere dag, iedere week die voorbijging, was een even lange marteling voor den onschuldige, die in de gevangenis zat. Ap zekeren dag kwam Swanson tot haar groote ont- steltenis, haar in de gang tegemoet, toen hij thuis kwam, en zei zijn kamer op, met een termijn van een week. Hij was van plan, een paar maanden rond te reizen, zei hij, maar hij zou graag dezelfde kamer weer nemen, als die nog vrij was bij zijn terugkeer, beloofde hij zooals huurders dat in dergelijke gevallen doen. Die dag was een zeer lange dag voor mevrouw Willett. Om de paar minuten tuurde zij bezorgd naar den hemel, hopende op de redding, een nachte lijken stortregen. Den heelen middag bleef de lucht onbewolkt, tergend blauw en helder. Tegen den avond brachten een paar wolkjes storing in die rustige effenheid, maar die werden weldra onzichtbaar in de duisternis van den nacht. Later op den avond ging zij naar den rechercheur. „Ik kan niet slapen in den kelder," zei ze. „U zult me mijn eigen kamer weer moeten geven. Voor dezen eenen nacht maar. Als 't mocht gaan regenen, kunt u zacht naar boven komen en aan zijn deur luisteren." Een uur, nadat Swanson thuis was gekomen en naar bed was gegaan, werd er op de keukendeur geklopt. „Ik had graag, dat u boven kwam," fluisterde het meisje. „Maar er is geen spoor van regen „Dat hindert niet. Komt u alstublieft boven. Ik weet zeker, dat 't over een paar minuten regent. Komt u Vijf minuten, nadat zij zich verwijderd had; sloop de rechercheur naar boven. Hij wist wel bijna zeker, dat hij een nacht van vruchteloos wachten voor den boeg had, hij ging dus tegen de trapleuning zitten en verwenschte in gedachten de koppigheid van het droge weer en het ongestoorde snorken van den man, die zichzelf niet verraden wou, als het niet Opeens verstrakte de rechercheur zijn houding. Er was geen raam, waar hij uit kon kijken, maar hij kon hooren. Eerst zacht, toen in toenemende kracht, hoorde hij het suizen en kletteren van regen. Bijna onmiddellijk hield het snorken van Swanson op. Toenbegon hij te praten. De rechercheur, tegen de deur gedrukt, nam ieder woord in zich op. Swanson ging zelfs nog verder, dan toen het meisje geluisterd had. Midden in een gekakel van triomfee renden lach brak de rechercheur de deur open. Hij sprong naar den knop van het licht. Toen dat aan schoot, wierp hij zich op Swanson. De moordenaar kreunde in den greep van den rechercheur, en zijn oogen puilden uit zijn hoofd van schrik. Toen dwaalde zijn blik opzij. Hij keek naar het raam. Snel wendde hij zijn blik terug naar den rechercheur, maar de fout was begaan. ,,'t Is in orde," riep de rechercheur. „Misschien denk je, dat ik je nog niet heb jou èn het geld, ik heb je naar dat raam zien kijken. Daarom heb ik je juist zoo murw geknepen. Wü je spreken, of moet ik den buit zelf uit den muur halen t Want daar heb je 't geld verstopt." „Ik.zal 't zeggen," mompelde Swanson, en in de holte, bestemd voor een der gewichten, die het opgeschoven raam moesten omhoog houden, vond de rechercheur een stapeltje banknoten. Toen zijn gevangene gekleed was en gereed, om den weg in te slaan, die tot de bevrijding en het eer herstel van Willett moest leiden, ging de rechercheur naar de deur der kamer van mevrouw Willett. „U hebt toch gelijk gehad over dien regen," riep hij „en ik had wel durven wedden, dat er geen droppeltje zou vallen." Met een stem, gebroken door een mengsel van hysterisch gelach en snikken, wees het meisje naar de nis van de tusschendeur. „U.zou die wed denschap.. gewonnen hebben," zei ze. „Maar. ik was 't wachten zoo moeDaar hebt u den regenmaker." Sprakeloos van verbazing stak de rechercheur het hoofd om den rand van de deur en hij staarde. Wat hij zag was een lange tuinslang, liggende langs een ladder, die reikte tot aan een bovenlicht, dat op het dak uitkwam. De slang was klaarblijkelijk met de kraan in de badkamer verbonden. Het meisje was, zoo begreep de rechercheur, in de dakgoot gaan staan, en had het water tegen Swanson's raam laten spuiten, zoodat het klonk, of zware regenvlagen woedend tegen de ruiten sloegen. Onderweg naar het station waagde Swanson een vraag. „Wiewie was er in die kamer Ik geloof, dat ik. haar stem kende." „Dat zal wel," zei de rechercheur droogjes. „Twee jaar geleden heb je haar gedreigd. Misschien ben je 't vergeten maar zij niet. Vrouwen hebben er slag van, om te onthouden."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 13