13 „Zeg dan meteen tegen den chauffeur, dat hij naar het hotel in het dorp gaat en onze bagage haalt," zei oom. „We hebben ieder maar één koffer. We hebben vannacht in de Zwaan gelogeerd." Ik was blij, dat ik er tusschenuit kon. Ik vond den chauffeur op het binnenplein aan het bierdrinken met een ouden boer of zoo iets. Ik ging niet langs denzelfden weg terug. Ik wilde op onderzoek uit. Ik kwam een open raam voorbij en glumde naar binnen. Het was de bijkeuken. Daar stond het meisje, druk bezig met afwasschen. Vlak voor het raam stonden de kopjes en schoteltjes op een lekbord. Ik zag een vaatdoek liggen. Ik greep dien en begon af te drogen. „Engeland wascht en Amerika droogtzei ik lachend. „Mylord zou erg boos zijn, mijnheer. laat u het alstublieft," zei ze bedaard. „Ik zal heusch niets breken," beloofde ik haar. „Dat kleine groene deurtje daar geeft toegang tot de tennisbaan, mijnheer," zei ze. „Ik ben erg dom. Ik begrijp een wenk nooit zei ik, het kopje neerzettend. „Waarom zoudt u het werk eigenlijk allemaal alleen doen Waarom mag ik u niet behoorlijk komen helpen V' „U bezorgt me alleen maar onaangenaamheden door zoo te doen, mijnheer," zei ze koeltjes en af gemeten. „Dat zou ik voor niets ter wereld graag hebben. Maar in elk geval kan lord La venham niet erg boos zijn op iemand als u, wie zou dat wel kunnen f En dan, de schuld ligt heelemaal aan mijn kant „Ik ben blij, dat u dat goed begrijpt, mijnheer," zei ze uit de hoogte en ging door met wasseken, zonder mij de minste aandacht te schenken. „In Amerika geldt zoo iets niet als een mis daad," bemerkte ik volhoudend. „Dat is een kwestie van smaak," antwoordde zij. Ze liet het „mijnheer" achterwege. Ze bedoelde het als een bits antwoord. Maar ik vond het zoo niet. Ik vond het wel leuk. „Maar juist mijn goede smaak brengt me ertoe, als ik een.bijzonder aantrekkelijk. om niet te zeggen schattig meisje. en. en. Ze stapte snel op het raam toe en voordat ik begreep, wat ze wilde, had ze het dichtgeschoven en een knip erop gedaan. Ik stond erbij als een grinnikende aap in den dierentuin.... als apen ten minste ooit staan te springen met een kopje in de eene en een vaatdoek in de andere hand. Ik legde alle twee die dingen op het grint en liep weg. Ik veronderstel, dat ze me uitlachte. Daar had ze alle reden toe. Voor het diner toonde Lavenham ons onze kamers en kwamen onze koffers uit de Zwaan. Ik verkleedde me en ging naar beneden. Even later kwam lord Lavenliam binnen. Ik vroeg hem naar de portretten van ladv Ursula. Lavenham liep naar den schoorsteen en keerde schouder ophalend terug. „Zeker weggenomen," zei hij. „Maar och, Ursula laat zich zoo slecht kieken. Ze is een schat van een kind, maar op een portret ziet ze er. enfin. wel vreemdhaar moeder was zoo'n knappe vrouw. Hoe. lang blijft u in Engeland, mijnheer V' „Denkelijk een dag of tien." „Tja, dan zult u haar wel niet te zien krijgen. Jammer. Ze is zoo lief en hartelijk." Ik ken dat type van meisjes. Ze had een „lief" gezichtje. Mijn belang stelling in haar was op slag weg. Jammer voor oom Nat, die ons graag getrouwd had gezien. Aan het diner was Lavenham zenuwachtig. De soep was slecht. Uit een blikje. Ilij betreurde, dat ze geen visch hadden kunnen krijgen. Het lams- vleesch was niet gaar. „Misschien wilt u de borden wel even op het buffet zetten," zei hij tegen mij. „Er komt nog wat kaas. Maar ik heb hier slechts een meisje en den ouden concierge. ik vind het jamnier. „Ik zal ze wel naar de keuken brengen," zei ik grif. „Mooi zoo, jongen," zei 00111 Nat. „Ja, Reggie maakt zich altijd verdienstelijk." Toen ik in de keuken kwam, stond een oude man bij het fornuis en hing er een heerlijke koffiegeur. Het meisje was er niet. Ik vond haar in de provisie kamer, bezig sinaasappelen op een schaal te leggen. „Lord Lavenham heeft me gevraagd, mezelf wat verdienstelijk te maken," voorkwam ik haar tegen werpingen. Ik hielp koffie binnenbrengen. Ik hielp afnemen. Ik weigerde botweg te voldoen aan haar verzoek om de keuken uit te gaan. „Om het ronduit te zeggen, ik vind uw gezelschap prettiger dan dat boven," zei ik. „0 zoo. ik snap het wel. u hebt om mij heelemaal niet gedacht." „Integendeel. ik heb aldoor aan u gedacht." „Zeker over de moeilijke positie, waarin u me gebracht hebt Ik begon te lachen. Het was eigenlijk minnetjes van me. „0, u denkt, dat ik geen eigenwaarde ken 1 U denkt zeker, dat ik het een eer vind, door u zoo behandeld te worden. Ik beschouw het als een groote brutaliteit." „We schijnen het niet te kunnen eens worden," zei ik somber. „Als ik een lakei. „Dan zou de zaak heel anders staan, ja," onder brak ze mij. „In mijn eigen land ben ik niet veel meer. Ik ben winkelchef in een pannenwinkel. We hoeven heusch niet over standsverschil te kibbelen. Dat doen we daar nooit. Een man is daar een man en Ze begon te lachen en verloor haar overwicht op me. Ik bleef. Ik praatte. We lachten. Het speet me, toen we het laatste kopje hadden omgedroogd. Toen ging ik naar mijn kamer, schreef mijn naam op een oude krant en ging naar beneden. „Waar bent u zoo lang geweest V' vroeg Lavenham. „Op mijn kamer. zitten schrijven," antwoordde ik, me in een wolk van rook hullend. Den volgenden morgen, toen ze me scheerwater bracht, hield ik haar vijf minuten aan den praat. Ik haastte me en hielp haar dekken voor het ontbijt. Ik hielp haar omwasschen. Lavenham en oom gingen het dorp in. Ik bleef thuis en haalde haar over mij nogmaals de schilderijengalerij te laten zien. Ik wist zelf nog niet, wat ik eigenlijk wilde. Ik voelde me tot haar aangetrokken. Wat kon het me schelen wat ze was of geweest was Ik lag daarover heel den nacht te piekeren. r\en volgenden morgen om elf uur zouden oom Nat en ik vertrekken. Lord Lavenham zou dien avond met ons in Londen dineeren. Ik dekte voor het laatst de ontbijttafel. Voor het laatst hielp ik drogen. We babbelden al heel vertrouwelijk. We waren goede vrienden geworden. Ik begreep het zelf nog niet goed. Hoe kan dat in die paar dagen 1 Maar ja, je kunt je in minder tijd wel een besmettelijke ziekte op je hals halen. Waarom dan geen verliefdheid t Ik zei haar gedag. We gaven elkaar een hand. DE JONGE AMERIKAAN Daarop ging ik naar mijn kamer en stak een sigaret op. Over een kwartier zouden we vertrekken. Ik begon me af te vragen, of 't haar iets zou kunnen schelen of ze wel eens om me dachtof ze iets om me gaf Of ze me zou missen Of ik haar zou missen Ja, ik miste haar nu al Wat een onzin toch, dat standsverschilWaarom zat een sukkel als die Ursula in een salon en dat schattige meisje in een keuken i Wat dwaas, om me zoo door conventie te laten beinvloeden Was mijn werk zooveel hooger dan het hare Wat zat er voor vernederends in haar werk '1 Och, wat was het allemaal toch 'n onzin. Nee. ik moest Mary terugzien Ik wilde geen „gedag" zeggen. Ik wilde haar niet meer verliezen Ik sprong overeind en ging naar de hal. Ze stond bij de voordeur. Onze taxi was er al. Ik ging naar haar toe. Er was geen tijd meer voor veel omhaal van woorden. „Mary," zei ik. „Ik kan niet weggaan, zonder zekerheid, dat ik je terug zal zien. Ik wil je vriend schap niet verliezen „O, maar mijnheer," zei ze zenuwachtig. „We zijn toch nooit vrienden geweest „Dat is zoo," riep ik uit. „Vrienden zijn we nooit geweest. We zijn verliefd geweest van af het eerste oogenblik, dat we elkaar gezien hebben Ik heb dat niet geweten. Ik ben blind en stom geweest Maar terwijl ik zat te wachten, beu ik tot bezinning ge komen. Ik heb je lief, Mary Ik sloeg mijn armen om haar heen. Ze stribbelde tegen, maar ik hield haar vast en drukte een. Toen kwam-oom Nat binnen en hoorde ik opeens zijn krakende, woedende stem achter me. Ik weet niet alles meer, wat hij zei. Des te beter Maar ik zie hem daar nog staan, naast Lavenham, me de huid vol scheldend. Hij greep mijn vilten hoed. frommelde dien in elkaar en hief dreigend zijn vinger op naar Mary, die bedeesd naast me stond. „Jou mormel. jou varken brulde hij tegen haar en nog veel meer. En Lavenham stond er met samengeknepen handen bij en maakte allerlei rare geluiden in zijn keel, alsof bij moest stikken van het lachen. Mary, met de handen in de zijde, zei niets, totdat het stil werd door gebrek aan adem van ooms kant. „We hebben afscheid van elkaar genomen," zei ze toen bedaard. „U hebt geen reden, om zoo tegen mijnheer Kirby uit te varen Toen begon ik. „Hoor eens, oom, ik heb Mary gevraagd of ze mijn vrouw wil worden. Ik kan haar niet veel aanbieden. Ik begrijp. dat u. uzelf van me terugtrekt. Ik bedank u hartelijk voor alles wat u tot nog toe voor me gedaan hebt. Maar de toekomst houd ik aan mezelf. voor Maryals ze me hebben wil. Ze wendde zich naar me toe met een glimlachje, scheen op het punt iets te zeggen, brak dan in tranen uit en holde de hal zoo vlug door, dat ik haar niet kon tegenhouden. „Ik trek mijn handen van je af," zei mijn oom, mijn hoed nijdig tegen den grond gooiend. Eindelijk deed lord Lavenham zijn mond open. Hij greep oom Nat bij zijn mouw en begon een ver haal, zoo onsamenhangend en zoo rad, dat het nau welijks te volgen was. „Ik was uit," stotterde hij. „En zij zag u aan komen. Zo dacht, dat het gewone toeristen waren. Er was niemand om u rond te leiden. Ze deed een schort van haar overgrootmoeder voor en ging open doen. Ze kwam, toen u boven waart, naar beneden, om mij alles uit te leggen. We dachten, dat u na de thee heen zoudt gaan. We. we wonen in een klein pension in Londen. op een koopje. We hebben geen halven cent op zak. We hebben geen bedienden, behalve dien ouden concierge. Ik weet hoe rijke Amerikanen zijn. Ik wist, dat u ons voordeel zoudt verschaffen. We.ik probeerde om het vol te houden. We dachten, dat we niet gesnapt zouden worden. Ursula haalde me eigenlijk over. Ik ben er aldoor tegen geweest. „Wat V' riep oom Nat overbluft. „Was dat lady Ursula V' Lavenham knikte. „D'r achterna Zoek haar op schreeuwde oom Nat. „Zeg, dat we haar alles vergeven Vraag haar vergiffenis. Zeg, dat alles duidelijk is geworden. Maar ik was verstandig genoeg om, toén ik haar eenmaal gevonden had, me te houden alsof ik doo- ilelijk beleedigil was, om net zoo lang te mokken en me kwaad te houden, tot zij haar armen om mjjn hals sloeg enmy vergiffenis vroeg en toen knielde ik voor haar neer en vroeg om de hare

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 13