die men verbeet vraag hoeveel professoren bezit ons lieve vaderland toch wel f Ginds staat een mand waar de hoeden uitpuilen. „Gouda" staat er op. Hoe is 't mogelijk dat iemand behoefte gevoelt om zóóveel hoeden ineens te koopenIn den anderen hoek leunen ontelbare regenschermen tegen den muur. Op een label staat „Amsterdam". Wie weet hoe spoedig we deze dingen weer terug zien als 'n onverwachte Mei-bui het asphalt der Ivalverstraat laat blinken. DINGEN ACHTER deSintPieter inliet oude, eerbied waardige Utrecht liggen de duizenden voor werpen, die door den nuchteren, zakelijken, humorloozen doorsnee-Nederlander worden vergeten als hij uit den trein stapt. Ze liggen in het plechtige Notarishuis, bewaakt door een „los" knechtje en Jans. Jans is een rijzige vrouw-in-zwarte-toga. Ze is de eenige vrouw in Nederland, die liaar tulen muts als 'n schuimtaart boven op haar hoofd draagt. Zoodra de vendumeester en zijn assistenten onder 'n baldakijn hebben plaats genomen en als raads- heeren op 't publiek neerzien, begint het zweven van Jans haar schuimtaart, 't „Losse" knechtje grijpt in de massa, in den ontzaglijken voorraad, rijkt Jans zijn buit over en deze vertoont haar prooi aan het volk. Zij doet het zonder veel woorden te spreken, doch met groote beweeglijkheid. Zij omarmt dikke bundels regenschermen, heft stapels heeren- hoeden omhoog, wijst met veelzeggende blikken op de kwaliteiten van ulsters en regenjassen en zwijgt waardig zooals het bij een toga past. Een enkele maal, als 't publiek wat opdringt, fronst ze de wenkbrauwen en zegt kordaat„Op schuiven, jongens." Dit bevel wordt onmiddellijk opgevolgd, want Jans is populair en ziet er niet naar uit om te wijken. „Wie biedt er geld voor nummer honderd zeven en zestig vraagt zacht maar overtui- gend de vendumeester. Jans draait 't hoofd naar 't baldakijn en zegt ernstig „Eén gulden... diè daar." „Een gulden is ge boden," vervolgt de vendumeester. „nie mand meer dan één gulden?.... één gul den en een kwartje..... wie meer. en vijf tig. wie meer. niemand meer niemand Éénmaal, an dermaal. „Hilversum roept Jans met haar mezzo sopraan en zwevend gaat ze, een bundel paraplu's als 'n bébé in 'r armen dragend, naar den hoek bij 't raam waar „Hilversum" ligt. 'yóó verhuizen duizenden paraplu's, duizenden hoe- den, fietspompen, sigarenkokers, scheermessen, voetballen, jampotjes, romans, tennisrackets, vlin dernetjes, strandemmertjes, zaklantaarns, vee- kooperskielen, Philipslampen, jassen, regenjassen, winterjassen, jassen. jassen. Hoeden, jassen en paraplu's worden bij voorkeur en hartstochtelijk vergeten. Als je den voorraad paraplu's bekijkt, rijst de Maar de voorraad vermindert niet. Daar hangen ze nog, de deftige ulster en de sjofele regenjas, broederlijk naast elkaar. De zorgen plooiden er diepe rimpels in. Daar zijn er met vette halskragen, rijpe jassen van geroutineerde derde-klas-abonné's met rafelende crisis-randjes, met stuk-geleunde ellebogen en triestig-neerhangende zakken. „Jans," waag ik bescheiden te vragen, „zou er nou in geen enkelen jaszak 'n bankbiljet zitten „Da vergeten ze nie," antwoordt Jans overtuigd. En ze heeft gelijk. Goud en zilver wordt ver geten, ringen, broches en colliers liggen op hun beurt te wachten, maar bankbiljetten. Op 'n piano bij den ingang staat 'n flesch vol strooperig verniseen brievenweger, 'n beeldje en 'n stapeltje romans omringen haar. Maar de piano En het buffet daarnaast En het ouderwetsche zilverkastje Zulke dingen neemt men toch niet mee op reis. „Nee," zegt Jans, „die zijn nog van 'n veurige verkoo- ping." Dat stelt ons gerust. Zóó hevig is de verstrooid heid van den Nederlander nog niet, dat hij ameublementen Daar komt een gieter van hand tot hand. Hij is voor Deventer, 'n Zakmes Jans zwaait er dreigend mee. 't Gaat naar Alkmaar. w ie biedt er geld voor f TT7A

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 2