prooi Ah in den Straperlo-tijd. 't ding weer koopen en als er „muziek" is op den Coolsingel zal ze er mee rond de kiosk loo- pen aan Dirk's arm. Y/Taar 't is niet steeds de verliefdheid al leen, die alles vergeten dóet. Waarom vergeet men een scheermes, 'n hon denmandje of 'n dozijn „prima wollen kinder kousen" Een paraplu behoort men nu eenmaal te ver geten, daar wordt ze voor gemaakt, doch een bloeiende fuchsia in vloeipapier, een stel nieuwe binnenbanden een potje Hero-jam of de partituur van „die vier Jahreszeiten" Waarom hangen et- geen bordjes in de cou- pé's, die ons vriendelijk vragenHeeft u niets vergeten Als de vaan drig van „Ons Genoe gen" zulk een bordje had gezien, zou hij den trots van zijn vereeni- ging niet in den trein hebben gelaten. Jans heft nu het symbool De vendumeester onder het baldakijn. der eendracht hoog boven haar schuimtaart „Wie biedt er geld voor vraagt de vendumeester. vendumeester weer met zijn voorzittershamer. De Vlaggen en vaandels, zelfs met politieke leuzen, assistenten en de deurwaarder schrijven bladen vol. staan in een hoek, uitdagend 't Losse knechtje huppelt weer van de paraplu's bont-gekleurd. naar de hoeden en van de hoeden naar 't goudkastje „Waar is het vaandel heeft en Jans zal er weer zijn, 'n beetje grijzer geworden, de voorzitter van „Ons Genoegen" maar dezelfde koene, onvervaarde Jans zal, practisch. met tranen in de oogen gevraagd. wéér de leiding nemen. Bij Jans. Bij Jans is het vaan- Vergeet maar, Nederland, Jans is er nog. del met de goudgeborduurdeineen- HERMAN MOERKERK, gestrengelde handen en de medailles cn de lau- weren. N Als in den Straperlo- Jans met haar )>rooi. tijd zit 't publiek ach- ter de balustrade in gespannen verwachting v v naa^- hartelust. QjjgSgr - vï\ En 't volgend jaar zit rV A onder 't. baldakjjn de Y Manden vol hoeden. Een paar pantoffels verhuist naar Driebergen, 'n trom naar Oegstgeesi. 'n verzameling wandel stokken, als reusachtige macaroni-pijpen gebonden, naar Leiden. Eindelijk een kreet„De jassen zijn klaar Daar zijn de dameshoeden Manden vol ijdelheid. Boven op zoo'n volle mand, op een hoop fromme- lige grijze en bruine hoedjes, ligt een hagelwit exemplaar met 'n Schotsch lintje er omheen. We sluiten de oogen en zien in onze verbeelding 't blonde permanent-kopje, dat er onder heeft gezeten. Ze zat in den coupé, het blonde Elsje of Aafje, starend naar 't voorbijsnellende landschap, 't Was warm en 'r hoedje lag naast haar. Ze dacht aan Dirk of Harrie, zijn brief lag op haar knieën. En toen ze, in één gepeinzen, den conducteur hoorde roepen „Doetinchem" of „Dieren sprong ze verschrikt uit 't rijtuig, 't perron op, haar gedachten nog bij „hem". „Klaar daarachter V' hoorde ze roepen. En ze zag 't groene spiegelei van den chef opgeheven en greep naar heur blonde krullen „Me hoed gilde zij opeens. Te laat. Het hagelwitte hoedje, dat 'r zoo goed stond, waarmee Dirk haar zoo-graag zag, reisde alleen naar Arnhem, naar Nijmegen, Venlo, RoermondMaastricht. En nu ligt 't in het Notarishuis onder de hoede van Jans-met-de-schuimtaart. Maar 't reist weer verder en over een paar weken zal Elsje op den' Goudschen Singel komen en op de markt zal ze daar 't hagelwitte hoedje terug zien. ..Wat is de wereld toch klein," zal ze denken en

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 3