De Zwarte Leeuw laat zijn tanden zien Ed. dTh. Kauer: 28 Als twee mannen, die elkaar in de oogen kijken, de voeten schrap, de vuisten gebald, gereed elkaar te bespringen, zoo staan Italië en Abessinië tegenover elkaar. Wij kennen Italiëmaar wat is Abessinië voor een land Hoe zijn de menschen, de regeer ders Hoe leelde dat land vóór heden Het antwoord is een boeiende geschiedenis, die u door een beroemd reiziger wordt verhaald. Hieronder volgt zijn eerste artikel, toegelicht met teekeningen uit dien tijd. KONINGIN Victoria van Engeland was in Februari 1863 drieënveertig jaar oud. In haar jonge jaren bad de kleine, energieke vrouw van geen liefde willen weten, en nu was de wereld er allang aan gewend, een weduwe te zien zitten op den troon van Groot-Brittannië en Ierland. Men kan zich voorstellen, hoe de Londenaars opkeken, en hoe zij lachten, toen er in die Februari- maand toch nog een candidaat naar die koninklijke hand opdaagde. In de verte opdaagde althans, aan den oostelijken horizon De zwarte vrijer vroeg nl. de hand van hare blanke majesteit in een brief, dien liij aan den Engelschen consul te Massaoea over handigd had. Klaarblijkelijk had hij nogal moeite met den aanhef van zijn zonderling aanzoek, want hij begon zijn schrijven ten minste met een gebed. Toen hij zich aldus had gelegitimeerd als een vroom mensch, stelde zich de huwelijks-candidaat op zeer bescheiden wijze voor „Van den knecht des Heeren, den zoon van David, zoon van Sa lomon, den Keizer der Keizers van Ethiopië, Theodoras." Dames moet men vleien, dacht de man, haar ijdellieid streelen; dus ging hij voort „Aan Victoria, Ko ningin der Vereenig- de Koninkrijken van Groot-Brittannië en Ierland, die verheven is over alle lieerschers en vorste» der aarde, de verdedigster des geloofs, de hulp der armen en onderdruk ten." Wij weten niet, wat er omging in het hart der vrouw, die over vierhonderd millioen onderdanen gebood. Zij was echter koningin, dus zij wist, hoe het hoortzij gaf den zoon van David en Salomon den zak, maar zij deed in dien zak een aantal ge schenken, zalf op de wond in het zwarte hart van den „Keizer der keizers". Er was ook een heel mooi pistooltje bij met kostbaar ingelegde greep. Al lijkt het misschien niet kiesch, een vrijer, dien men afwijst, een revolver te sturen. De bedoeling was echter bij de koningin even goed als bij keizer Tlieodoor. „Door ons levensverbond," zei diens brief, „zon den de twee machtigste rijke» der aarde, het keizer rijk van het Avondland en het keizerrijk van den Zonsopgang, vereenigd worden, in vervulling eener overo ude profetie." Maar het kan raar loopen in de wereld er moeten LLOrK Hei Keizerrijk Abessinië. eeuwen vóór zij haar naam gaf aan een zekere siga ret) en bracht een bezoek aan koning Salomon. Vol gens de Abessiniscbe legende ontsproot uit de diplomatieke ontmoeting een zoonen die zoon heeft de Ethiopiërs over de zee geleid naar een nieuw vaderland in de bergen. Sindsdien verklaart in Abessinië eenieder, die tot de betere kringen behoort en prijs stelt op zijn goeden naam, dat hij van dien heer uit het donker verleden, en dus van David en Salomon afstamt. Ook de moeder van den jeugdigen heer Kassa, die later als keizer den naam Theodoras aannam, was zoo'n afstammelinge van het Bijbelsch geslacht. Toen zij op jeugdigen leeftijd weduwe werd, bracht zij haar zoon onder in het klooster Tsjankar, dat hoog in de bergen ligt, boven het „blauwe oog" van het Zana-meer. Als een arendsnest hangt het klooster aan de rotsen, die daar een hoogte van 3600 M. berei ken. Het is tevens een vesting, een bolwerk tegen den Islam, die opdringt uit het Oosten en het Zuiden. Alleen en zonder geld trok de jonge we duwe rond, bedelend en geneeskrachtige kruiden verzamelend, die zij op de markten der bergdorpen te koop aanbood. Zoo is het mensehenlot in Abes sinië zooals de koude nacht er volgt op den smoorheeten dag, en de dorre winter op den kletsnatten zomer, zoo volgt voor de fa milie der stamhoof den de diepste ellende op de weelde en zoo kan een bedelaar eens klaps klimmen tot fa- tel achtige hoogt e Jonker Kassa voelde geen neiging, Koptisch monnik te worden. Zijn hart vond geen rust in de zelfbeschou wing en in de ceremo niën van die overoude christelijke kerk. Het eenige, wat hij in Tsjankar leerde, was trots op het Ahessiniseh bloed en haat tegen de Muzelmannen, die als met een zee van volkeren het bergland van Abessinië omgeven wantrouwen wellicht ook tegen de christenen van het Noorden, die in den loop der eenwen herhaalde lijk gepoogd hadden, met het christenrijk in Oost- Afrika in aanraking te komen, maar telkens weer werden afgewezen. Toen jonker Kassa zeventien jaar was in 1833, volgens de Abessiniërs het jaar 7333 verliet hij het klooster. Hij sloot zich aan bij een rooverbende, en snel vergat hij zijn kloosterlijke kennis. Kijden leerde hij er voor in de plaats, en jagen, met speer en schietgeweer omgaan. Er zijn veel leeuwen, lui paarden en olifanten in de westelijke provincie zelfc overoude profetieën onvervuld blijvenKoara ook de baviaan is er een gevaarlijke vijand van den mensch. Europeanen, die later het land V/leer dan duizend jaren lang hebben in het Oost- Afrikaansche Alpenland,dat wij Abessinië noemen, keizers geheerscht, die zichzelf betitelden als zonen van David en Salomon. Die afkomst wordt als volgt bewezen. De befaamde koningin van Saba trok uit baar vaderland in Zuid-Arabië naar Palestina (dertig bezochten, vreesden den zekeren steenworp dier hondsapen evenzeer, als de kogels van de brons kleurige schutters. Het krachtig karakter van den jongeling liet zich gelden. Het duurde niet lang, of hij stond aan het hoofd van zijn bende, en daarna wierp hij zich op tot Vorst (Ras) van de provincie Dembea. Het land, toen zeer zwak geregeerd, bestaat tot den liuidigen dag uit een paar dozijn van die provincies, die bijna zelfstandige vorstendommen zijn, en den „Keizer der keizers" inzooverre gehoorzamen, als hij zich gehoorzaamheid weet af te dwingen. Kassa echter had niet genoeg aan zoo'n stukje provinciaal gezag. Reeds groeiden er groote plannen in hem. Hij voelde zich sterk genoeg, om een stuk of twintig andere vorstjes tot gehoorzamen te nopen. Vijftien jaar vocht hij, om dit doel te bereiken, toen was het bereikt, en in de oude kroningskerk te Debr Eskie werd hij door den hoogepriester gezalfd tot Ileerscher van het Keizerrijk in het Morgenland, tot Keizer der Keizers, Negus Negesti. Den naam, dien hjj bij zijn kroning aannam, heeft hij uit de gedachten zijner jeugd, uit een oude kloos terlegende gehaald. Theodoras liet hij zich noemen, Tedros Negus. En kloostergeest spreekt ook nog in een hartstochtelijke, beeldrijke verklaring, die hij kort na zijn troonsbestijging in schrift bracht: „Van Menelik" volgens een sage de stichter des rijks „tot op onze dagen zijn alle vorsten van dit land slechts comedian ten en goochelaars geweest. Zij vroegen God niet om den geest en om de kracht het land weer groot te maken. Toen God mij, zijn dienaar, tot Keizer koos, zijn er geweest, die zeiden: De rivier is verdroogd, er is geen water meer in haar bedding. En zij beleedigden mij, omdat mijn moeder arm was, en scholden mij voor bedelkind. Maar de Moslim kenden den roem van mijn vader, die hen van onze landgrenzen heeft teruggejaagd binnen hun steden. Mijn moeder stamt van David af. Zij echter, die mij scholden voor bedelkind, bedelen nu om het brood van mijn tafel." En reeds zag zijn blik verder rond. In dezelfde proclamatie komt dit voor: „Als God het niet wil, kunnen geen kracht en geen wijsheid ons behoeden voor den ondergang. Napoleon had duizenden sol daten, en hij is overwonnen. En Nicolaas, de machtige Negus van Moscovië, werd verslagen door Turken en Franschen Hij kon zich geen goed beeld vormen van Europa. Hij zag het verwrongen als in een lachspiegel. Maar hij kéék naar Europa. Hij wou van Europa leeren. T>lowdon, Engelsch consul te Massaoea, werd zijn vriend en raadsman. Plowdon had hem verteld van de machtige lieerscheres te Londen, en de Negus kwam op het naïeve idee, haar te huwen. Kolossale hervormingen wou hij invoeren. De Engelscliman zei, dat Abessinië te gronde ging door slavernij en veelwijverij en Theodoras begon tegen die beide euvels te vechten. Maar hij slaagde niet; hij maakte zich slechts vijanden met zijn pogingen. Theodorus, Negus van Abessinië, 1820—1868.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 28