De Zwarte Leeuw
D
m
laat zijn tanden zien
Ed Th. Kauer:
Theodoor, de koning der koningen van Abessinië naar'n gravure uit
het jaar 1868. De Negus is hier afgebeeld te midden van een viertal
getemde leeuwen, met de bedoeling den bezoeker zooveel mogelijk ontzag
in te boezemen want aldus ontving de vorst zijn ojfieieele gasten.
vesting naderden, liet Theo-
door de gevangenen opnieuw
uit hun kelder halen. Zij
moesten zien, hoe hij zelf
zijn kanonnen op den vijand
richtte. Zijn officieren riep hij
toe
„Kijk die slaven, hoe zij
aan komen kruipenVrou
wen zijn het, ze sjouwen
draaglasten mee. Ze hebben
kleeren bij zich en wapens en
geld. Gaat naar beneden en
neemt ze alles af
En inderdaad, de dapper
ste onder de zwarte officie
ren, Fitorari Gobria, ging
met zijn ordeloozen troep,
gedeeltelijk slechts met lan
sen bewapend, op de Engel-
schen af. Napier slaagde er
echter in, tijdig zijn geschut
in stelling te brengen - een
moordend spervuur werd op
de vermetele Abessiniërs ge
richt. Telkens weer golfden
zij aan, de fanatieke, vrij
heidlievende bergbewoners
telkens weer vernielde
het kartetsvuur hun rijen.
Toen zij het eindelijk
opgaven, lagen er 800
dooden en 1500 gewonden
voor de Britsche linie. Alle
zwarte officieren waren ge-
EERSTE
VERVOLG
E vorsten en stam
hoofden van Abes-
sinië waren absoluut
niet ingenomen met
pet streven naar centralisatie
van Negus Tedros. Het was
voor Napier's schatmeesters zeker geen zware
taak, den geliaten keizer zijn vazallen te ontfut
selen, stuk voor stuk. Daartoe was het volstrekt
niet noodig, de bergpaden met thalers te plaveien.
Het was echter niet enkel Oostersche heerschzucht,
die in het bloed van keizer Theodoor brandde.
Hij werkte voor Abessinië en voor de eenheid van
Abessinië. Maar hij deed het niet handig. Hij maakte
zich vijanden al die zwarte vorsten en heeren, die
nu met Napier heulden maar hij vergat, zich
vrienden te maken. En waar hij met zijn benden
geweest was, bleven honger en verwoesting achter.
Eindelijk dan trok Napier, de Draler, het ge
bergte in, naar Antalo. Vechten hoefde hij dien
heelen afstand (hemelsbreed 300 K.M.) niet, en zag
hij Abessiniërs, dan waren het overloopers, die him
diensten kwamen aanbieden. Diplomatieke onder
handelingen wonnen onderwijl twee machtige va
zallen van Theodoor, den Ras van Tigré en den
Ras van Lasta, voor Engeland. Hierdoor kregen
de Engelschen den weg vrij naar de vesting Magdala,
den kerker der blanken.
De ontmoeting tusschen generaal Napier en den
Ras van Tigré moet een zeer fraai schouwspel
geweest zijn. De Ras kwam met 3000 krijgers,
onder paukenslag en fluitengekwetter, naar het
Britsche hoofdkwartier. Napier ging hem tegemoet
op een olifant, door cavalerie begeleid. In de tent
van den negervorst ging men met gekruiste beeneu
op prachtige tapijten zitten, en begon te smullen
aan koeken, die er uitzagen als overrijpe padden
stoelen, en waarvan de Abessiniërs met hun zwarte
vingers niet alleen door geboorte zwart grootc
stukken aftrokken. Daarbij werd een soort wijn
gedronken, die uit water, honing en kruiden bestond.
Ten slotte werden geschenken gewisseld. De
Ras kreeg een witten hengst, 'n schoon jachtgeweer
en een aantal schijven met het portret van Maria
Theresia Napier kreeg een leeuwenhuid, met zilver
bestikt, cadeau, benevens een zwaard en den muil
ezel van den Ras. Als Abessinisch stamhoofd ver
kleed, op een muilezel, verliet sir Robert Napier
het kamp, waar hij zich op een olifant heen begeven
had.
Er waren met dat al eenige maanden verloopen.
In October (1867) waren de troepen geland begin
April nam Napier het besluit tot den grooten aanval.
Met de weinige getrouwen, die hem overbleven
toch nog een 7000 man was keizer
Theodoor den 29en Maart naar de vesting Magdala
getrokken. Daar liet hij eerst de blanke gevangenen
voor zich komen. Hij had hen bedrogen en gesard
en gemarteld nu deed hij vriendelijk en grappig.
Men zou haast zeggen, dat hij in wou gaan op de
vredesvoorwaarden van Napier troonsafstand en
ballingschapmaar nog eenmaal sloeg er vuur
uit den tandeloozen leeuwenbek. De Negus besloot
te vechten.
Toen de Engelschen, op 10 April, langzaam de
Antalo, in liet Abessinisch gebergte, in den tijd, van
den Engelseh-Abessinischen veldtocht.
vallen.
Dat was de „slag van Aroga", waarin de Abessi
niërs hun levende lichamen, de soldaten van Napier
slechts kartetsen en granaten riskeerden.
De Abessiniërs hadden niet eens zoo nabij kunnen
komen, dat hun geweren treffen konden. De Engel
schen telden vier dooden en zestien gewonden, maar
die hadden de kanonnen van Magdala uit de Britsche
gelederen gerukt.
De uren, die volgden, werden de laatste voor
Negus Theodoor, den Keizer der Keizers. Zijn
levensdrama dat hij een held was en tegelijk een
Oostersche despoot naderde zijn ontknooping. Er
werd een wilde strijd uitgevochten in zijn binnenste.
Hij raasde en tierde. Maar aan vlagen van felle
woede was zijn omgeving allang gewend. Door die
wildheid juist had hij zijn beste vrienden van zich
af gestooten. en hun plaatsen waren ingenomen
door baatzuchtigen en slavenzielen. Den ochtend
vóór den slag van Aroga het was Goede Vrijdag
had de Negus tweehonderd gevangenen, aanhangers
van een oproerigen officier in een afgrond laten
gooien, en bevel gegeven, te schieten op degenen,
die nog niet dood mochten zijn. Tijdens den slag
van Aroga viel er een zwaar onweer, en de stilte, die
na den strijd en na dat noodweer volgde, was druk
kend, ook voor de overwinnende Engelschen. Zaten
de hersens van keizer Theodoor 't een of ander
wanhopig plan uit te broeden Of die vrees
schrijnde het ergst nam hij een laatste, afgrijse
lijke wraakop zijn blanke gevangenen
Teerst in den ochtendschemer kwam er een eind
aan de spanning.
Neen, de belegerden beproefden geen laatsten.
wanliopigen strijd. Er kwam een deputatie, de witte
vlag voorop, het bergpad langs naar omlaag. Reeds
van verre zag men, dat het drie menschen waren,
twee blanken en een Abessiniër. De Duitsche zende
ling Flad, de Engelsch-Indische luitenant Predeaux
en de zwager van den Negus.
Kort en bondig noemde Napier zijn vredesvoor
waarden. Eerst uitlevering der gevangenendan
overgave op genade of ongenade. - Het was geen
prettige taak voor de twee blanken, met dit antwoord
in het hol van den leeuw terug te keeren maar zij
hadden hun eerewoord gegeven zij gingen terug.
Tedros, Negus Negussié, de Heerscher van den
Leeuwentroon, aanhoorde hun boodschap zonder
toorn. Hij riep zijn secretaris en dicteerde een brief,
waarin hij de koningin van Engeland en haar leger
hoofd zijn onderworpenheid betuigde. Er heerschte
na een langen tijd van verwarring weer recht en orde
in Abessinië, beweerde hij. Dat was te danken aan
zijn ijverig streven. Maar nog steeds was dit niet
met volkomen succes bekroond. Dit hoopte hij echter
alsnog te bereiken, met de hulp der „blanke en
verlichte vrouwe". Maar in geen geval kou hij, de