De Zwarte Leeuw laat zijn tanden zien m Ed. Th. Kauer: 58 Menelik van Abessinië, naar een oude gravure. JSfci TWEEDE VERVOLG NA Theodoor be geerde de Ras van Tigré den keizerstitel, de naan, die van generaal Napier een hengst en andere geschenken had ontvangen, die den En- gelschen bevelhebber op koek en honingwijn had getracteerd. Hij heette Desehadmadseh Kassa, en na de overwinning der Engelschen had hij den terugtrekkenden ge neraal Napier nogmaals getroffen. Toen had hij het loon gekregen voor zijn diensteneen aan tal oude geweren en kanonnetjes, met munitie-wapentuig, waarmee men in Europa weinig eer zou inleggen, maar dat voor een Abessinisch heerschertje heel wat leek. Jonker Kassa ging gauw gebruik maken van zijn „moderne" bewapening. In den zomer van 't jaar 1871 bond hij den strijd aan met zijn gevaarlijksten mededinger, den Ras Gobesie van Lasta. Gobesie had meer mannen toch won Kassa. Zijn tegen stander werd gevangen genomen, en door Kassa gestraft op een wijze, die, volgens Abessinische begrippen, van groote zachtzinnigheid getuigde. Het was namelijk daar te lande gebruik, een overwonnen vijand de oogen uit het hoofd te laten springen, door den ongelukkige kruit in de ooren te stoppen, en dan den schedel te laten ontploffen. Dit was Kassa te barbaarsch hij stelde er zich mee tevreden, Gobesie met een gloeiend ijzer de oogen te laten uitsteken. Hij eerde zelfs den verwonneling, door hem slechts met zilveren ketenen te laten boeien. Geen wonder mag het 11a zulke verschijnselen heeten, dat Kassa twee maanden later door den hoo- gepriester Athanasius tot Keizer der Keizers, tot Negus Negussié gezalfd werd. Volgens de gewoonte des lands koos hij bij zijn kroning een nieuwen naam hij liet zich Johannes IV noemen. Ook hem stond een gruwelijk-romantische oorlog te wachten, niet tegen Europeanen, maar tegen den khedive van Egypte, den befaamden Ismail. Egypte, in naam nog onderhoorig aan den Turk- schen sultan, had onder Ismail zijn macht naar alle kanten uitgebreid. Overwinnend was het in Soe dan doorgedrongen de kust van Erythrea (noord oostelijk van Abessinië) had het bezetzelfs aan den overkant der Roode Zee had het vasten voet weten te krijgen. Bij de opening van het Suez- kanaal waren de vertegenwoordigers van de mach tigste Europeesche staten Ismail's gasten geweest, en zij hadden den kleinen dikken pasia met het olijf groene gezicht en de geel aaugeloopen oogen geëerd als een gelijke. Naar Abessinië echter zou Ismail misschien nooit gekeken hebben, als niet zijn raadsman, de Zwitser Munziger, er zijn blik heen had gericht. Een zonder linge figuur, die Munziger. Hij was een geleerde en een avonturier tegelijk. Hij had een belangrijke rol gespeeld aan het liof van keizer Theodoor, zich ge heel aan den aard van het land aangepast en zelfs een Abessinische tot vrouw genomen. Van 1869 tot '71 was,hij Fransch consul in Abessinië. Johan nes IV echter kon hem niet goed uitstaan, daarom verliet hij het land en vestigde zich in Egypte. Hij had het snelle succes der Engelsche expeditie aanschouwd en trok daaruit de lichtvaardige con clusie wie de hand maar naar Abessinië uitstrekt, die hééft het. Het lukte hem, Ismail over te halen tot een veldtocht tegen keizer Johannes. Mis schien hoopte hij, zelf onderkoning van Abessi nië te worden Een Egyptisch leger van 50.000 man trok in 1875 uit Soedan en uit Massaoea op onder bevel van den Egyptenaar Ara- kei Bey, die Munziger en den Deen „Avendrup Bey" als voornaamste raadgevers naast zich had. Intusschen had keizer Johannes tijd gehad, zijn positie in het land te be vestigen. Hoeveel krijgers hij tegenover de Egypte- naren kon plaatsen, wist niemand, ook hij zelf niet. Een bevolkingsregister, een militair stamboek waren in een land, waar slechts weinigen amper lezen en schrijven konden, natuurlijk onbekend; en de wapens tellen baatte ook niet, want de geweren van Napier waren hoogstens vijfduizend in getal; wellicht zouden negen van de tien Abessinische soldaten zonder vuurwapenen moeten vechten Dit alles wist Munziger, en dat weten werd zijn ongeluk. Hij wist wel, hoe doldriest het handjevol mannen van keizer Theodoor op het spervuur der Engelschen was ingeloopen maar hij wist niet, hoeveel tact kei zer Johannes toonen kon, als een heel volk achter hem stond De "Egyptenaren hadden goede geweren en bestudeerde officierenmaar één groote kracht misten zij ze hadden geen hart voor hun taak. Dat Abessinië, dat zij aan den khedive onderwerpen moesten, kon hun niemendal schelen. Zij trokken langzaam van Massaoea naar het Zuiden. Weken en wekeu duurde het, eer zij het berg land bereikten, en van de buitenste bergketen af daalden in het dal van Goedda-Goeddi. Bijna loodrecht staan daar de wanden der machtige bazaltbergen in het dal. Afdalen kan men slechts Een fantasia van Abessinische krijgers, naar een prent uit de tweede helft der vorige eeuw. langs smalle, kronkelige paden, waarover anders slechts kudden geiten of schapen trekken. Het is bijna zelfmoord, van die bergen het dal in te gaan, vóór men alle toppen in 't rond bezet heeft. In den ochtend van den 19en November is Arakei Bey met zijn hoofdkwartier in het dal van Goedda- Goeddi gelegerd. Hij is verloren en hij weet het nog niet. Op de plaats, waar de Egyptenaren de rivier Mareb zijn overgetrokken, staat nu de Negus met zijn leger. Op de bergen langs het dal heeft Ras Aloela, de dapperste en bekwaamste veldheer van keizer Johannes, het berggeschut geposteerd. Arakei Bey kan niet vóór- of achteruiten hij vermoedt niets. Dan, als een lawine, bruist de aanval de bergen af. Eerst een stortvloed van steenen. Het is, alsof de zwarte bergen van Tigré zijn gaan leven, kolossale leeuwen, die de brutale indringers willen neerslaan met houwen van klauwen, die rotsen zijn. Een on zichtbare vijand schiet te voorschijn uit duizend schuilhoeken, en aanstonds breekt er onder de Egyptenaren een paniek uit, een doodsschrik, die de stemmen der aanvoerders onhoorbaar maakt, die alle banden losrukt, die de vluchtenden voort- zweept tot vóór de geweerloopen des vijands Eén bataillon Egyptenaren, tweehonderd man, stond nog boven in den pas. Machteloos, wanhopig aanschouwde het de slachting in het dal. En als het avond wordt, dien 17en November 1875, onder neemt dat eenig overblijvende bataillon den terug tocht. „Laat maar loopen," had de Negus bevolen. Zij mochten in Massaoea gaan vertellen, hoe het Egyptische leger vernietigd was. Ontzettend is de Abessinische krijgswraak. Gevangenen, gewonden worden op een wreede wijze verminkt. De meesten bloeden dood in felle smarten èen klein aantal wordt door de Abessiniërs verpleegd. Zoo wil het de Negus. Zij moeten, met hun verminking, terugkeeren naar Massaoea, om levend te toonen, wat Egyptenaren te wachten staat in die bergen, die er van de kust jÈg; Nog n prent van den En Abessinischen veldtochthet Asehangi-meer, naar 'n teekening uit dien tijd.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 6