i»aHi had, wat waarschijnlijk ook aan Johannes niet gelukt zou zijn. Abessinië sloot zich aaneen. De Ethiopische leeuw, die nog gekropen had voor den Britschen temmer, rekte zich, voelde de kracht van z'n klauwen. De Negus Negussié zond herauten het land rond, naar de vorsten, die hij overvleugeld, maar handig weer verzoend had. Theodoor had zijn tegenstanders onteerd, gemarteld, gedood, en hun plaatsen bezet met „getrouwen", die later vijanden werden. Johan nes echter had geweten, dat geen vleiende, kruipende hoveling zoo trouw is als een vijand, dien men zich tot vriend heeft gemaakt. Van alle kanten stroomden de strijders toe. Ras Adal kwam met een leger van 20.000 man. Zelfs Menelik, de onbetrouwbare, die pas nog met Munzi- ger had geheuld, zond troepen al achtte hij het veiliger, zelf niet mee te komen. Het ging er om, „den Bijbel te verdedigen tegen den Koran", predik ten de priesters. Het kruis ging den krijgers van den Keizer der Keizers vóór. Hij bezat een twaalftal oude kanonnen, en tien duizend geweren. Die moes ten over 200.000 man verdeeld worden. De an dere 190.000 zouden, vol gens oude zede, met lans, kromsabel en dolk den strijd in gaan. Den 7en Maart 1876, nauwelijks vier maanden na den ongeluksdag van Goedda-Goeddi, gaf prins Hassan een noodlottig hevel. Bij Goera had hij een ver sterking aangelegd, waar tegen geen lansen en krom- sabels iets vermochten. Maar de prins snakte naar den roem, den Ethiopi- af uitzien als een Alpenparadijs, als een rozentuin in gloeiend avondrood Muiiziger had zich, misschien uit jaloezie, niet bij het corps van Arakei Bey aangesloten. Met een duizend man was hij doorgetrokken naar de kust van Somali-land. Hij wist best, wat hij deed. Hij wist, dat Johannes nog één machtigen vijand in zijn land had den Negus van Schoa, die den klassieken naam Menelik droeg. Volgens de sage had Menelik, zoon van de koningin van Saba, het Abessinische rijk gesticht. Menelik zou de vernieuwer van dat rijk heeten. Dat was in ieder geval de droom van den Negus, en met dien droom wou Munziger een verbond sluiten. Met zijn duizend goedgewapende Egyptenaren en mèt Menelik van Schoa wou hij tegen Johannes optrekken. Die raakte dan tusschen twee vuren, Arakei Bev in 't Noorden, Menelik in 't Zuiden Maar met de donkere machten der Somali-steppen vólt er geen verbond te sluiten. Nomaden-stammen van het Galla-volk, vrijbuitende Bedoeïnen, over rompelden in donkeren nacht Munziger's kamp. De schildwachten, doodop van den marsch, maakten eerst alarm, toen de aanvallers hen reeds bij de keel hadden gegrepen. Het werd een strijd, waarin niet het vuurwapen, maar het mes besliste en de messen der Galla's konden zich weren. Munziger viel vechtend. Zoo boette hij een leven uit, dat hij bevlekt had met intriges en gewetenlooze eerzucht. Een sabelhouw trof zijn hoofd, een tweede zijn linkerschouder. Vijf lanssteken scheurden diepe wonden, maar nog steeds vocht de taaie Zwitser het leek wel, of hij niet sterven kón, nóg niet althans. De Galla's lieten hem bloedend liggen, en nog één maal ging de zengende zon van Afrika over hem op, zwarte schaduwen teekenend in het krijtwitte zand. Dat waren voor Werner Munziger de schaduwen des doods. Reeds lagen er zevenhonderd lijken om hem heen van Egyptenaren en Galla's. Om elf uur hoorde hij den laatsten snik der vrouw, der Abessinische, die een halfwilden Afrikaan van hem gemaakt had. Toen was het heel stil rondom hem. Het was twaalf uur, toen een Egyptische bediende, die er het leven af had gebracht, Munziger naderde, en hem een slok uit een veldflesch aanbood. Hij dronk dronk den dood. Europa vernam ongeveer niets van deze gebeurte nissen. Zelfs in Cairo kwam men geen bijzonderheden te weten. De khedive had verboden, over de neder laag van Arakei Bey te schrijven. Munziger, zoo heette het, was door wilde Galla's „vermoord". Het was slim van den khedive, dat hij zweeg. Het was niét slim van hem, dat hij een tweede, grootere expeditie tegen het Oost-Afrikaansche arendsnest op touw zette. De leiding van dien veldtocht vertrouwde hij toe aan zijn derden en liefsten zoon, Hassan. Die was, voor zijn militaire opleiding, in 1873 naar Europa gestuurd, en Berlijn werd tot school gekozen, want helder straalde, na Metz en Sedan, de naam Pruisen. Berlijn had een apart regiment dragonders klaar Twee Ahessinische voor de opleiding van oos- lcvijgersnaar een tersche prinsen,'t bef aam- oude foto. de Exoten-regiment. Twee jaar diende prins Hassan bij de Pruisische dragonders. Met den rang van majoor verliet hij Potsdam,en in Cairo vond men, dat een Pruisische majoor 'n knapper krijgs man moest zijn dan een Egyptische generaal. Hém stelde men dus aan 't hoofd van het leger wat de Pruisen zeker niet gedaan zouden hebben. Vijfentwintig bataillons op oorlogssterkte, krach tig uitgerust, landden te Massaoea. De veteranen van den vorigen veld tocht werden op een afstand gehouden, om er bij de soldaten de goede stemming in te houden. En nu bereikte Egypte, wat Theodoor niet gekund JEHhH Negus Menelik in volle wapenrusting, naar een kopergravure. schen leeuw geveid te hebben. Hij kende de kracht van zijn tegenstander nietmaar hij wist wélzijn vader had hem niet uitgezonden, om zich in 'n vesting te laten belegeren. De Egyptenaren trekken dus op, en vechten. Van hun veilige linie, de vesting, worden zij afgesneden. Met angstigen moed vechten zij tegen een vijand, die uit rotsspleten, uit waterputten, uit het donker der cactussen opduikt. Met hun goede geweren kunnen zij in deze streek weinig uitrichten, en Hassan's moed kan de overwinning niet behalen de slag wordt een slachting, een steken en hak ken zonder weerga, als beide partijen hun laatste patronen verschoten hebben. Met tweehonderd Egyptenaren weet de prins door te breken naar zijn vesting maar de Abessi- niërs zitten hem dicht op de hielen. Die wilde krijgers zonder uniform, hoogstens met een smerigen doek gekleed, bewegen zich als katten over den steenigen, met stekelig gewas begroeiden bodem hun bloote voeten halen de zwaargeschoeide Egyptenaren in. Als Hassan gered is, denkt de commandant der vesting er even over, de nakomenden met een volle kartetsenlading te begroeten maar dan werden de laatste vijftig of zestig Egyptenaren, die nog buiten zijn, mèt de vervolgers neergemaaid. Dien bitteren, gruwzamen moed vindt de man niet. En zoo jagen, met de laatste Egyptenaren, de eerste Abessiniërs door de poorten Vijftigduizend gevallenèn bedekten het slagveld. Allen, die nog leef den, werden barbaarsch mishandeld; prins Hassan echter wist met een kleine honderd man een vestingtoren te bereiken, die tegen de aanstormende Abessiniërs bestand was. De Negus het den omtrek der vesting weer ontruimen, wijl hij zijn mannen niet onnoodig aan het geschutvuur der Egyptenaren wilde blootstellen maar toch zat Hassan in de val gebrek aan water moest hem snel tot overgave dwingen. (Wordi vervolgd.)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 7