Raadselachtige opname van een fotograaf in het
Zwitsersche hooggebergte
De opname welke door den
Zwitserschen fotograaf ge
maakt werd. Zou het beeld
op de foto den fabelachtigen
Tatzeiwurmvoorstellen t
Zou het fabelachtige dier „Tatzeiwurm"
werkelijk bestaan of hebben wij met
een fotografischen truc te doen?
HET Loch-Ness-probleem, dat 't vorige jaar de
zoölogische wetenschap in beroering bracht,
is nog niet vergeten en reeds duikt naar
aanleiding van 'n fotografische opname 'n
dergelijk probleem op. Deze raadselachtige opname,
die een fotograaf in het Zwitsersche hooggebergte
heeft gemaakt, moet namelijk 't geheimzinnige fabel
achtige dier der Alpen wereld, den zoogenaamden
„Tatzeiwurm" voorstellen, waarvan ontelbare le
genden in de kleine bergdorpjes in omloop zijn. Of
nu de opname, welke wij hier afbeelden, echt d.w.z.
geen fotografisch foefje is, werd tot dusverre nog niet
onomstootclijk bewezen. De meening der mannen
van de wetenschap, wien men de vraag ten onderzoek
heeft voorgelegd, was lang niet eensluidend. De
meesten hebben intusschen het bestaan van zulk
een dier absoluut van de hand gewezen, anderen
daarentegen waren bereid den fotograaf geloof te
schenken en sloten de mogelijkheid, dat zulk een
dier zou kunnen leven, niet geheel en al uit, of
schoon het nog nooit gefotografeerd, neergelegd of
dood gevonden werd. Wij geven toe, dat het oordeel
van diegenen, die het geheele bestaan van den „Tat
zeiwurm" in twijfel trekken, veel eerder aannemelijk
schijnt te zijn dan de tegenovergestelde meening,
want het klinkt tamelijk onwaarschijnlijk, dat mid-
den in het beschaafde Europa, in het Berner
Oberland, dat jaarlijks door tienduizenden
toeristen doorkruist wordt, een 60 tot 80 cen-
timeter lang en 1 tot 2 armen dik reptiel zou kun
nen rondloopen, dat de zoölogie volkomen onbe
kend is. Daarbij komt nog, dat allen, die het mysteri
euze beest naar hun zeggen ontmoet hebben, herders,
houthakkers, jagers, zoo van zijn plotselinge verschij
ning zijn geschrokken, dat zij hals over kop wegliepen
en nooit een nauwkeurige beschrijving van 't geziene
dier konden geven. De een vertelde, dat 't den kop
van een kat had, terwijl de ander van zijn overeen
komst met een groote slang sprak. De uiteenloopende
beschrijving van de gewaande ooggetuigen bracht
de vakmenschen tot de meening, dat de geheim
zinnige en schrikwekkende „Tatzeiwurm" in elk
der gevallen een ander dier was, een marter, een
vischotter of het een of andere groote reptiel en
slechts door de fantasie der geschrokken bergtoe-
ri8ten een „Tatzeiwurm" werd. Daarmede had het
„Tatzeiwurm"-probleem definitief afgedaan, tot
dat daar de vorige maand de fotograaf met zijn
opname kwam.
Wat zegt de fotograaf?
Het verslag van den fotograaf luidt aldus
„Ik verbleef in Meiringen (Berner Oberland). Het
betrokken weder noopte mij tot werkeloosheid en ik
maakte, zonder een bepaald doel, een wandeling
in de richting van Innertkirchen.
Halverwege naar Innertkirchen ging ik van het
voetpad af en beklom een
kleinen berg, om de om
geving in oogenschouw
te nemen.
Op een kleinen alp viel
mfl'n blik op een merk
waardig gevormd voor
werp, dat in een bergholte
lag, en dat ik eerst voor
'n eigenaardig gevormden
boomstam hield. Toen ik
tot op ca. 10 meter gena
derd was, begon ik te
twijfelen, of dit eigenaar
dige ding nu werkelijk
een stuk hout of 'n echt
dier was, dat daar dood
stil lag. Het zag er zoo
vreemdsoortig uit, dat ik
de Leica, die ik in mijn
hand had, op het „ding"
richtte en afdrukte. Het
klikken van den afsluiter
had een verrassende uit
werking, de gewaande
boomstam bewoog zich
plotseling en keek mij
met sterk schitterende,
doordringende, boosaar
dige oogen aan. Het dier
maakte aanstalten op mij
af te springen en stiet
daarbij sissend-fluitende
geluiden uit. De aanblik
was zoo verschrikkelijk,
dat ik, hoewel ik volstrekt
niet angstig van aard ben,
er de voorkeur aan gaf,
mij zoo snel mogelijk in
den looppas te verwijde
ren. Ik kwam op glad
ijs, struikelde en viel, en
toen ik bij het opstaan
naar het dier omkeek, kon
ik nog zien, hoe het nu
loopend, dan weer sprin
gend naar zijn hol terug
ijlde, dat het voor mijn
vervolging verlaten had.
Het geheele voorval was
zoo huiveringwekkend,
het uiterlijk en de be
wegingen van het dier
zoo terugstootend en
boosaardig, dat ik het
alleen en zonder wapen
niet van me kon verkrijgen, naar de „plaats der han
deling" terug te gaan en snel den weg naar huis insloeg.
Het dier is ongeveer 80 c.M. lang en op de breedste
plaats ongeveer 25 c.M. in doorsnede. Naar den vorm
herinnert het aan een dikke, korte slang, heeft
echter voorpooten, achterpooten heb ik niet gezien,
zij moeten ontbreken of zeer klein zijn. De kleur is
bruin met lichte en donkere vlekken. Het lichaam
is met schubben bedekt, doch de schubben zijn niet
glanzend maar dof, ook geloof ik een zwakke borstel
bedekking te hebben gezien. Op de foto is ongeveer
een derde van het dier zichtbaar. In zijn bewegingen
is het tamelijk snel en kan zoowel hard loopen als
springen. Schrikwekkend zijn het fluiten en de blik.
Aan den mond heeft het dier een r\j baarden het
kunnen ook tanden zijn. De staart is kort en spits
toeloopend.
Onderweg, na de ontmoeting met het dier, vroeg
ik een boer, dien ik tegenkwam, wat voor een dier
dat kon zijn, doch ik kon zijn antwoord in het Zwit-
sersch-Duitsch niet goed verstaan, zag zijn ontstelden
blik en verstond iets van „Wurm". In Meiringen aan
gekomen, ondervroeg ik den hotelhouder. Hij was
van de beleedigende meening, dat ik voor een haas
of hond op de vlucht gegaan was, doch hij zei mij,
dat er volgens de legende in de streek een dier bestond
dat „Stolleuwurm" werd genoemd meer kon ik
niet uit den man krijgen.
Nadat ik de film had ontwikkeld, stelde ik.kast,
dat het dier beslist geen hond of een ander algemeen
bekend dier is en toonde de foto aan Professor