~DËT genezing
J. (P. cBaljé
TOEN grootmoeder een jaar of drie geleden
gestorven was, en grootvader schuchter het
plan had geopperd, zich van zijn spaarcentjes
in een gesticht te koopen, had zijn zoon Arie
en meer nog zijn schoondochter Sophie zich hevig
hiertegen verzet. Kan je begrijpen, daar kou niets
van komen, vader in een gesticht Of ie zich wel
goed kon voorstellen, wat dat zou zijn, zoo altijd
tussclien vreemden, altijd gebonhen aan regels, nooit
eens precieste kunnen doen, -waar je zelf lust in had f
En toen al half weifelend, nog eens gesproken
had van „een last te zijn voor hen", als hij op him
voorstel inging, en bij hen kwam inwonen, waren ze
zeer verontwaardigd geweest, en ze hadden een
week lang niet tegen hem gesproken. Totdat hij
hen weer bezocht, en zei, dat hij dan maar besloten
was, om bij hen te komen, als ze tenminste niet. van
gedachte veranderd waren en liem nog wilden hebben.
Waarop ze hem hartelijk verzekerden, dat vader
hen nog altijd welkom was, dat ze voor hem gerust
nog wel een plaatsje hadden, en dat ze er zich voor
geschaamd zouden hebben, als ze hem, hun ouden
vader, die door zijn vrouw z'n heele leven lang goed
verzorgd was geworden, aan vreemden in zoo'n naar
gesticht zouden hebben overgeleverd.
Zooals altijd ging het ook hier de eerste maanden
uitstekend. Grootvader voelde zich best op z'n gemak,
knutselde wat, rookte zijn pijpje, hield de kleintjes
van zijn zoon bezig, en vond, dat hij tenslotte nog
een onbezorgden ouden dag had. Van de rente van
zijn klein kapitaaltje betaalde hij wat kostgeld,
en hield dan nog een kleinigheid over, om voor zijn
geringe levensbehoeften een sigaartje en een pijpje
tabak uit te geven.
Eén ding echter hinderde hem vreeselijk. Nog
vóór den dood van zijn vrouw was hij hardhoorend
geworden en die kwaal verergerde met den dag,
zoodat zijn tijd niet meer veraf scheen, dat hij
stokdoof zou zijn. Dat was den ouden man een voort
durende ergernis. Geen behoorlijk gesprek meer te
kunnen voeren met zijn kinderen, niet meer te kunnen
schertsen en babbelen met de kleintjes, het was,
alsof hem dan alles ontnomen zou zijn, wat hij nog
had. Hij begon er over te piekeren, zat soms urenlang
dof voor zich uit te staren, zijn belangstelling voor
wat er rond hem gebeurde verflauwde, zoozeer had
het schrikbeeld hem te pakken.
Doch aan den anderen kant was het, zonder dat
hij er zich van bewust was, een groot geluk voor den
ouden man. Want langzamerhand begonnen zijn
kinderen het als een last te voelen, hem steeds om
zich heen te weten, altijd voor hem te moeten zorgen,
en menig kribbig woord, menig hatelijk gezegde, dat
hem anders diep gegriefd zou hebben, ging nu, dank
zij zijn doofheid, voor hem verloren.
Met groeiende voldoening zag Sophie, dat groot
vader, zooals hij ook door hen altijd genoemd werd,
hard achteruitging. En als zelfverwijt haar nu en
dan kwelde, suste ze door allerlei drogredenen haar
betere gevoelens in slaap. De oude man kon toch
immers niet eeuwig blijven leven, zesenzestig was ie
al, wat had hij nog aan z'n leven, vooral nu hij zoo
doof geworden was 't Zou voor hem zelf een wel
daad zijn, als hij stierf, envoor hèn een last
minder. En zijn centjes zouden haar zeer, zeer
welkom zijn. Want binnenkort verwachtte ze weer
een baby, een nakomertje, en dan zou er weer een
massa komen kijken in deze benauwde tijden.
De centjes van grootvader zouden hen uit de misère
kunnen helpen. Philosophisch redeneerde ze, dat het
nu eenmaal een natuurwet was, dat de ouderen
plaats moesten maken voor degenen, die kwamen
Maar grootvader zelf scheen er nog lang geen lust
in te hebben, het tijdige met het eeuwige te wisselen.
Na zijn buien van neerslachtigheid, die zijn schoon
dochter een teeken hadden geleken van zijn naderend
einde, scheen hij met nieuwe vitaliteit bezield te
worden. Zijn oogen stonden den laatsten tijd niet
meer zoo dof, nu en dan konden ze zelfs glinsteren
als van ingehouden pret, en knorrig bromde Sophie
dan, dat hem het eeuwige leven beschoren
scheen.
Ook maakte hij tegenwoordig lange wandelingen,
waarvan hij hun het doel nooit vertelde, en telkens
als hij terugkwam, scheen zijn gestalte- minder
gebogen, zijn tred minder onzeker. En Sophie
mopperde narrig op de kinderen en op hem, die
immers toch niets hoorde
'Tie-zoo," sprak de dokter, en klopte den ouden Mel-
chers lachend op den schouder, „je hebt je kranig
gehouden, o(iwe baas, alles is uitstekend gelukt.
Dit kleine instrumentje moet je nu in je oor houden.
Niemand zal het zien, en je zal weer tamelijk goed
kunnen hooren."
Als herboren stapte Melchers den langen weg af
naar huis, dien hij al zoo vele malen geloopen had.
Pijn had hij er voor gehad, veel pijn Tien, vijftien
keer had de dokter met gloeiend-lieete naalden achter
zijn oor in het hoofd geboord, zoodat hij het wel
had kunnen uitgillen, maar dapper als een Spartaan
had hij het doorstaan en zich goed gehouden, want
het was immers voor het goede doelEn nu ontving
hij de belooning, nu kon hij, met dat kleine, onnoozele
instrumentje in zijn oor, weer bijna evengoed liooren
als ieder ander. Ileelemaal zonder instrument,
dat ging niet, had de dokter gezegd. Daarvoor was
hij al te oud. Maar. onzichtbaar zou het zijn,
beslist onzichtbaar.
Nu had hij niet meer dat verlaten gevoel, dat hem
steeds bekropen had, toen hij niets meer hoorde,
nu stond hij niet meer buiten alles, leefde hij niet
meer in een wereld apart, een stille, sombere wereld
Weer zou hij, als vroeger, kunnen praten met zijn
kinderen, zou hij deel kunnen hebben aan de gesprek
jes van de kleuters van zijn zoon. Hoe zegende hij
het oogenblik, dat hij er toe besloten had, toch eens
naar dien bekenden oorspecialist te gaan, waarvan
hij zooveel wonderen gelezen had, en hoe zegende hij
den man zelf, die, omdat een man van zesenzestig
een „interessant experiment" was, al zijn kennis
had aangewend, om ook dit geval tot een goed
einde te brengen.
Veerkrachtiger dan ooit schreed hij voort, in de
verte „hoorde" hij een klokje luiden, de wereld
leek hem vernieuwd, de wuivende korenhalmen in
de velden schenen een vroolijk liedje te zoemen, dat
weerklank vond in zijn binnenste. Hij trachtte zelfs
zijn oude lippen tot fluiten te spitsen
Een vroolijk lachje speelde om zijn mond, toen
hij in de verte de woning van zijn kinderen zag.
Wat zouden zij verrast zijn, als hij midden in hun
gesprek zijn woordje mee ging praten Wat zouden
ook zij gelukkig zijn, dat hun oude vader nog wat
van zijn leven zou kunnen genieten, dat hij niet
langer het vijfde rad aan den wagen was, maar weer
deel zou hebben aan hun leven.
Aan de deur gekomen, hoorde hij al de stem van
Sophie Hoe dikwijls had een felle smart hem aan
gegrepen, als dat alles hem in het hoofd had geklon
ken als een dof gezoem, als klanken zonder zin
En nu hoorde hij Even luisteren, wat ze zei. 't Ging
over hem, hij hoorde haar herhaaldelijk het woord
„grootvader" zeggen. Even stilstaan nu.
„....je vader is een sta-in-den-weg, een oude,
kindsche idioot. En als de kleine er eenmaal is,
hoe wil je dan, dat ik nog voor dien lastpost zorg 1
Ik heb maar twee handen Bovendien, toen we hem
drie jaar geleden in huis namen, was het jou toch ook
om zijn kapitaaltje te doen Heb je dan nu ineens
scrupules Ik hoop, dat, vóór de kleine er is, groot
vader ons niet meer tot last zal wezenHet geld
kunnen we best gebruiken, dat weet je drommels
goed
Als verstard luisterde de oude Melchers. Stokstijf
stond hij in de gang, als drong de beteekenis van de
woorden nog niet direct tot hem door. Toen kwam er
beweging in de stille gestalte, moeizaam keerde hij
zich om, liep de deur uit. Vlak tegenover het huis
was een gracht, en er lag een bittere trek op zijn
gezicht, toen hij met een wilden armzwaai een klein,
zwart instrumentje in het donkere water slingerde
Meer gebogen dan ooit, de oogen doffer dan in zijn
neerslachtigste periode, strompelde Melchers de
kamer binnen, waar het gesprek verstomde.
plotseling, hoewel ze toch wisten, dat grootvader
doof was.
VTier weken later verraste de oude Melchers zijn
kinderen met 't besluit, dat hij zich tóch maar
in een gesticht gekocht had.
Er was nog een kleinigheid over van zijn centjes,
als hij hen daarmee misschieu kon helpen in de
moeilijke dagen, die kwamen, dan konden ze bij hem
aankloppen
En toen grootvader naar het gesticht ging, stonden
zijn oogen dof en moe, en er was een scherp smart-
trekje om zijn mond.
FLAMINGO'S IN DEN DIERENTUIN TE BERLIJN