5
r\c ontvangst bij de familie Brown beantwoordde
den volgenden morgen volkomen aan de verwach
tingen, die Ben ervan had gehad. Mevrouw Brown
ontving hem en verzocht hem plaats te nemen in de
veranda.
„U zult mijn man even moeten verontschuldigen,
meneer Smith," zei ze vriendelijk en met een sym
pathieken blik naar den bouquet rozen, dien Ben in
zijn linkerarm gedeponeerd had. „Hij is juist bezig
aan het hoofdstuk „Azië", en als hij zoo ingespannen
bezig is, wordt hij niet graag gestoord, begrijpt u?"
Ben knikte dat hij het heel goed begreep. „Is me
neer bezig met het schrijven van een boek?" infor
meerde hij eerbiedig.
„Ja, dat wil zeggen, voorloopig bepaalt hij zich
tot het rangschikken van zijn vele herinneringen en
avonturen. Later zal hij daar misschien wel eens een
keus uit doen voor het samenstellen van een boek."
„Meneer zal een overvloed van stof hebben,"
meende Ben.
„Inderdaad, maar iemand die ook zóó lang ge
zworven heeft, nietwaar
Mevrouw Brown liet plotseling den officieelen
visitetoon varen en knipoogde hem eens toe. „Wach
ten is niet prettig, hè, als je voor zóóiets komt? Heb
je kunnen slapen vannacht, Ben
„Heel slecht, mevrouw," bekende Ben eerlijk
en hij boog zich vertrouwelijk naar haar toe. „Kuilt
u me al iets zeggen, mevrouw; is er hoop voor me
„Ik weet het heusch niet, beste jongen. Mijn man
bespreekt natuurlijk zooiets gewichtigs wel met me,
maar zijn besluiten neemt hij altijd naar eigen in
zicht."
Op die woorden volgde een lichte zucht, die Ben
iets te denken gaf. „Waar is Mary, mevrouw?"
fluisterde hij.
„Op haar kamer, Ben. Dat hoort zoo, nietwaar
Je had haar zeker graag even gezien V'
Zij glimlachte en Ben glimlachte ook, zij het dan
wat verlegen. Toen klonk er plotseling een stem uit
het huis. Een strenge stem, die Ben even huiveren
deed.
„Waar is de visite, moe
Mevrouw Brown stond op. „Hier, pa. Wil je me
neer Smith misschien liever binnen ontvangen?"
„Och nee, meneer Smith. klonk het terug op
een toon, alsof meneer Smith wel „en bagatelle" be
handeld kon worden.
Ben sidderde en keek angstig naar de deur. Toen
verscheen meneer Brown, een imposante figuur met
een bruingebrand gelaat en 'n stuk of wat lintjes en
knoopjes op de revers van zijn colbert.
„Ah zoo, is dat meneer Smith," zei hij nogal uit de
hoogte en hij reikte den angstigen Ben welgeteld twee
vingertoppen toe. „G-a maar zitten, jongmensch, dan
kunnen we eens praten. Ik heb je brief gelezen enne.
enfin, ik heb er natuurlijk met mijn vrouw over ge
sproken."
Ben ondernam onmiddellijk een diplomatieken
aanval. „Ik had nauwelijks hoop, dat u er zóó spoedig
tijd voor zóu kunnen vinden, meneer Brown."
De heer Brown hapte gretig in het aas, dat hem
voorgehouden werd. „Ja, ik heb het verbazend druk,
je hebt gelijk. Ik ben voornemens een groot werk te
schrijven en dat eischt heel veel voorbereiding. Ik
heb in mijn leven in den vreemde zooveel meege
maakt, dat de gebeurtenissen tenslotte verward door
een gaan loopen, nietwaar?...."
Er zijn maar heel weinig menschen, die hun licht
onder een korenmaat kunnen houden en de heer
Albert Brown behoorde daar beslist niet toe. Nu hij
eenmaal over zichzelf bezig was, volhardde hij bij
zichzelf en nam Ben aan de hand mee naar Afrika.
In een ommezien tijds had hij negen leeuwen neer
gelegd en na een kort, maar huiveringwekkend op
onthoud tusschen een honderdtal kaaimannen, be
leefde Ben in den geest een verschrikkelijk avontuur
met een gebelgd rhinocerossen-echtpaar.
„Ja, dat is de aardigste herinnering, die ik aan
Afrika behouden heb," besloot de heer Brown het
rhinocerossenavontuur. „Toen ik die twee had neer
gelegd allebei via het rechteroog in het hart
had ik er dertig geschoten. Daarmee houd ik het
record, het wereldrecord. In Bengalen had ik ook
haast beslag gelegd op het record van de tijgerjacht.
In één maand tijds schoot ik er drie en twintig neer.
Zoo maar in m'n eentje vanuit een madjan. Het re
cord stond op naam van 'n zekeren kapitein Bellamy.
Hij had er twee en twintig neergelegd. Maar twee
knapen, die ik met een portie lood had geïnjecteerd,
namen de beenen. En dus bleef ik met één tijger
beneden het record."
„Bewonderenswaardig," prevelde Ben en hij dacht
in diepe vernedering aan het record „verspringen",
waarvan hij voornemens was geweest, zich de eer
wederrechtelijk toe te eigenen.
Eindelijk dacht de heer Brown ook eens aan het
doel, waarvoor zijn bezoeker gekomen was.
„Enne, oh juist, die brief. U komt dus aanzoek
doen om de hand van mijn dochter 1 Ja, hm, ik
heb er eens over nagedacht, jongmensch. En het
moet me van het hart, dat u, hm, wel érg hoog reikt
met uw verlangens. Enfin, mag ik eens een en ander
over uzelf hooren
Ben ving een bemoedigenden blik op van mevrouw
Brown. Van haar dwaalden zijn oogen naar den bou
quet en vervolgens naar de punten van zijn lakschoe
nen. En toen ging hij plotseling van start
Het van buiten geleerde lesje liep onder den stren
gen blik van den rhinocerossenjager hopeloos in de
war. Hij vertelde tienmaal, dat hij eerste boekhou
der was bij Lamers en Co. en verzekerde plechtig,
dat Mary goed gezond was. Toen beweerde hij val-
schelijk, dat zij alleen op de wereld stond en zei voor
den zesden keer, dat hij zoo veel van haar hield. En
eindelijk vroeg hij eerbiedig om het geluk en de eer,
binnen afzienbaren tijd met haar te mogen trouwen.
„Hm," zei de heer Brown, toen hij uitgesproken
was. Vervolgens dacht hij even na met een gezicht
dat Ben weinig goeds voorspelde. „Ja, hm, ik wil u
nietwerhelen, dat ik mij m'n schoonzoon heel anders
had voorgesteld, jongmensch," hernam hij plotse
ling. ,,'t Is nu wel heel aardig, dat u een vrij
goede positie hebt, maar overigens zijn uw antece
denten en uw persoon niet bepaald van dien aard, dat
ik mij gevleid zou moeten voelen met dit aanzoek. Om
den levensstrijd in den tegenwoordigen tijd het hoofd
te kunnen bieden, moet men 'n krachtig figuur zijn,
een in alle opzichten volwaardige persóónlijkheid.
En het moet me van het hart, dat ik nog niets uit
uw mond vernomen heb, dat me in dit opzicht eenig
vertrouwen in u kan doen stellen.
Ben wierp een hulpzoekenden blik op mevrouw
Brown, wier bedrukt gelaat hem echter evenmin hoop
vermocht geven.
„Kijk eens," hernam de heer Brown vergoelijkend,
„ik begrijp, dat niet iedereen een Albert Brown kan
zijn. Weinigen zijn slechts in de gelegenheid, om in
dat opzicht te toonen,
wat er in hen zit
„Dat wilde ik u juist
zeggen, meneer Brown,"
fluisterde Ben eerbiedig.
Hij kreeg plotseling last
van een hoestbui, die zóó
lang aanhield, dat de heer
Brown hem ongerust aan-
zag.
„U is toch wel gezond,
jongmensch?" vroeg hij
twijfelend.
„Als een visch, meneer,"
verzekerde Ben, toen de
aanval achter den rug
was. „Ik denk zenuwen op
mijn keel, u begrijpt.
Plotseling sprong Ben
zóó wild overeind, dat zijn
stoel kantelde. „Wat.
wat is dat schreeuwde
hij, naar den ingang van
den tuin wijzend.
Meneer Brown keek en
verstijfde. In den tuin ver
scheen 'n monsterachtige
beer, die recht op de
veranda aankwam. Me
vrouw Brown sprong met
een gil op en vluchtte het
huis in. En toen week
ook de verlamming van
den heer Brown
„Alle d. ders, een
beerbrulde hij, krijt
wit van angst. „Vlucht,
red je, hij verscheurtje
Zelf gaf hij 't voorbeeld
en rende het huis in. Hij
wierp do deur achter zich
dicht en brulde, dat alle
vensters gesloten moesten worden. Ben was hee
verwonderd over die onverwachte uitwerking. Hij
aarzelde echter geen oogenbh'k de heldenrol te spelen,
die hij zorgvuldig in scène had gezet. Hij rende op
het monster toe en zwaaide met zijn vuisten, of hij
het wilde vermorzelen. Jack verhief zich op zijn ach
terzolen toen hij naderde en gaf hem een vrien-
schappelijken aai op den schouder. Vanuit het huis
klonk een hartverscheurende gil, die Ben zichtbaar
goed deed. Toen sloeg hij schijnbaar dapper, maar
inderdaad rillend van angst, zijn arm om Jack's
ruigen nek en klakte met zijn tong.
„Hort sik," mompelde hij aanmoedigend. „Hort
sik, naar je baas...."
Gehoorzaam als een lam liet Jack zich den tuin
uitleiden. Op den weg verscheen Pat, hevig knip-
oogend en met een breede grijns op zijn gezicht.
„Ik kon je maar net hooren hoesten, jongeheer
is-ie goed of niet
„Hij is best," mompelde Ben, met een steelschen
blik op het huis. „Smeer 'm maar gauw, ik heb het
pond bij Micky O'Connor neergelegd. En maak nu
vlug, dat je het dorp uitkomt."
„In orde, jongeheer, en wel bedankt," grinnikte
Pat, den weg oploopeDd.
rT,oen hij uit het gezicht was, wierp Ben een ont-
danen blik op het huis. Hij zag niemand en plotse
ling zette hij het op een loopen. Eerst een half uur
later verscheen hij weer aan de voordeur bij den heer
Brown. Hij had zijn jacquet verwisseld voor een
colbertje en zag nog een beetje bleek van emotie.
Mary opende hem. „O, lieveling," snikte zij, „wij
dachten vast, dat-ie je zou verscheuren. Nóóit heb
ben we kunnen vermoeden, dat je zoo'n held was.
Maar waar ben je zoo lang gebleven, schat
Ben vertrok op een vreemde manier zijn bleek
gelaat. „Ik ben oven naar huis gegaan, om een bad
te nemen, liefste," mompelde hij. „Ik was zóó bezweet
van de worsteling met dat monster
Mary keek hem plotseling aan met een blik, waarin
een wereld van begrijpen lag. „Vreemd, schat," zei
ze met een effen glimlachje. „Niets laten merken:
papa zit ook in het bad.