Maandagmorgen, 6 Juli 1885 Juni 1935 mum 7 Pasteur in zijn laboratorium, naar een schilderij van Edeljelt (1886). T TFT was een droevig gezelschap, dat dien ochtend in de wachtkamer van het Institut Pasteur te Parijs bijeenzat. De jonge Elzassische boerin, die niet dan met moeite haar tranen weerhield en wier gelaat de duidelijke sporen droeg van angstig verdriet en slapelooze nachten het kleine jongetje, de han den en de beenen verbonden, zacht voor zich heen huilend en de groote, zware man, die, om zijn zenuw achtige spanning te verbergen, deed alsof hij in de op de tafel verspreid liggende tijdschriften las. Ze werden spoedig in Pasteur's werkkamer gelaten en daar vertelde de moeder hoe haar zoontje, de negenjarige Joseph Meister, op weg naar de school te Meissengott, door een hond was aangevallen. Door het woedende dier ter aarde geworpen en niet in staat zich te verdedigen, had het kind instinctief zijn gelaat met zijn handen bedekt. Een metselaar, die van verre gezien had, wat gebeurde, was toege sneld, gewapend met een ijzeren staaf. De hond scheen echter ongevoelig voor pijn en eerst na herhaalde krachtige slagen had hij zijn slachtoffer losgelaten. Hij rende het dorp in, waar hij schrik en verwarring stichtte en waar het angstgeschreeuw „Een dolle hond Een dolle hond zich voort plantte van straat tot straat. De eigenaar van den hond, de kruidenier Théodore Vone, slaagde er tenslotte in het dier neer te schieten, echter niet dan nad^t het hem in den arm gebeten had. Het spreekt van zelf, dat de ongerustheid der ouders van den kleinen Joseph toenam, toen zij vernamen, dat de hond, die hun kind gebeten had, dol was. Zij gingen nog dienzelfden avond naar het nabijgelegen Villé den dokter raadplegen. Deze, dr. Weber, brandde de wonden uit en raadde de moeder aan met het kind naar Parijs te gaan. „Daar gaat u naar iemand, waarvan ik u het adres zal geven hij is geen dokter, maar in een dergelijk ernstig geval weet hij beter dan een dokter, wat er gedaan moet worden." Théodore Vone, bezorgd zoowel over zijn eigen wonde als over den toestand van het kind, besloot mede te gaan. Pasteur kon hem geruststellen zijn kleeren hadden het speeksel van den hond afgeveegd en onze kruide nier mocht met den eersten trein naar zijn geboorte plaats terugkeeren. Ernstiger, veel ernstiger echter was de kleine Meister er aan toe en Pasteur vroeg zich angstig af, wat hij voor het kind doen kon. Zou hij het wagen den kleine de behandeling te doen ondergaan, die hij tot nu toe slechts op dieren had beproefd? Wel is waar steeds met volkomen succes, maar toch Indien hij er in slaagde het kind te redden, welk een overwinning dan voor zijn theorie Voor hem zelf Maar het ging hier om een menschenleveu En de groote geleerde aarzelde. Hij had een lang onderhoud met zijn medewerker, 11oe een andere teekenaar het vaccineeren tegen honds- dolheid. destijds in beeld bracht. professor Vulpian, groot physioloog en in wien Pasteur, naast den geleerde, den evenwichtigen mensch met het kalme, weloverwogen oordeel eerde. Vulpian was van meening, dat de resultaten der proeven, die Pasteur op de honden genomen had, overtuigend genoeg waren. „Waarom," vroeg hij, „zouden wjj uw behandeling niet probeeren Bestaat er een ander krachtig middel tegen hondsdolheid Indien men het voor en het tegen in aanmerking neemtaan den eenen kant het vrijwel zekere gevaar dat het kind loopt, dol te sterven en aan den anderen kant de kans om hem aan den dood te ontrukken, dan is het niet slechts uw recht, doch uw plicht, op den kleinen Meister de inenting tegen de dolheid toe te passen." Ook dr. Grancher, eveneens een voornaam mede werker van Pasteur, was die meening toegedaan, en nadat de drie geleerden de wonden van den kleinen patiënt nog eens grondig onderzocht hadden, besloten zij nog denzelfdcn avond met de behande ling aan te vangen ÏN de portiersloge van het Institut Pasteur staat een aardige jongen van een jaar of achttien ons te woord. „Wij komen namens een Hollandsck tijdschrift," vertellen wij hem. „Kent u monsieur Joseph Meister „Joseph Meister V' vraagt hij glimlachend. „Het jongetje, dat vijftig jaar geleden door Louis Pasteur gered is De eerste mensch die met het serum tegen hondsdolheid ingeënt is T" „Oui, oui. antwoordden wij, verbaasd zooveel geleerdheid in een portiersloge te ontmoeten. „Het is mijn vader," zegt hij gemoedelijk en dit feit, dat ons eensklaps aan het einde brengt van een speurtocht, dien wij nog lang en moeilijk gedacht hadden, blijkt voor hem niet interessant genoeg om er verder op in te gaan „U komt van een Hollandsch tijdschrift," zegt hij plotseling in het Engelsch, „ik heb in Amerika gewerkt in een hotel." Wij vinden dat natuurlijk buitengewoon belang wekkend, maar aangezien de vader ons toch nog meer interesseert, vragen wij, of Joseph Meister thuis is. „Spreek maar Engelsch," zegt hij, „mij hindert het niet en voor u is het vermoedelijk gemakkelijker." En, steeds in het Engelsch „Indien u even wachten wilt, dan zai ik mijn vader roepen. Hij is in den tuin bezig." Joseph Meister heeft ge lukkig niet in Amerika gewerkt, zoodat wij met hem Pransch kunnen spreken." Jupille, de herders jongen, worstelend met een dollen hond, die zich op een groep kinderen had gewor pen. Jupille was het tweede kind dat door Pasteur van „honds dolheid" werd gered. Dit standbeeld, be vindt zich in den tuin van het Institut Pasteur.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 7