J BORDEN WASSCHER GEVRAAGD w KarlEy: 1 if De bekende journalist Karl Ey vertelt op onderhoudende wijze zijn ervarin gen als bordenwasscher en huis-detec tive in een Amerikaansch reuzenhotel. DE bladen in New York City maakten veel tam-tam, toen liet nieuwste wolken- krabberhotel, met zijn 4000 kamers en 6000 bedden en zijn bijkans 2000 man personeel, in de stad geopend werd, zóóveel tam tam, dat mijn chefredacteur mij kort na de opening opdroeg, in deze reuzenkaravanserai 'n betrekking te zoeken en hem van „inside dope" (berichten van een ingewijde) te voorzien. Deze opdracht was makkelijker uit te voeren dan ik aanvankelijk dacht, want toen ik een uur later om het enorme hotelblok liep, in de verwachting wel een gaatje te vinden, waardoor ik misschien in de arbeids-organisatie van dezen bijenkorf kon binnensluipen en in de nauwe achterstraat met de personeel- en leveranciers-ingangen kwam, hing daar een bord, dat alle wegen voor mij opende ..Dishwasher wanted" (bordenwasscher gevraagd). Ik deed m'n zijden stropdas in m'n zak, ver kreukelde een weinig m'n hoed, nam het bord van den spijker en ging den smallen, op een tunnel gelijkenden corridor binnen, die, door flauwe elec- trische lampjes spaarzaam beschenen, op een loket uitliep, waarachter in het stralende licht een goud- gelokte dame voor een rekenmachine zat te werken en een succesvollen indruk maakte van een prinses, die in Asschepoester's omgeving verdwaald was en zich daar buitengewoon op haar gemak voelde. Ze nam het bord van mij af, drukte op een knop, wees, toen een jonge man in een doktersjas ver scheen en „Wat is er aan de hand, Lissy f" vroeg, met een gemanicuurden duim op mij en hief tegelijk het bord in de noogte. „Oh, weer een V' zei de piepjonge dokter, die zich reeds het volgende oogenblik tot „Captain" van de bordenwassckers ontpopte. „Come along." (Kom maar mee.) Hij leidde mij naar een kale kelderruimte niet honderden kleine, ijzeren garderobe-kasten, opende er een, greep in een stapel netjes geordend wasck- goed en wierp mij er een bundel uit toe. Dan over handigde hij mij den sleutel van een dier kasten en zei met een blik op het platte vlak van den sleutel „Je nummer is 87, vriend. We werken hier van twaalven tot twaalven. Drie maaltijden efi een dollar per dag. Verlies je sleutel niet, hij doet tevens dienst als pas." Ik was over dit tempo zoo verbluft, dat ik den jongeman slechts sprakeloos aanstaarde hij keek me scherp aan en stelde onverwacht de vraag of ik hem begrepen had of dat ik misschien een „Bo- kunke" of „Dago" Slaaf of Italiaan was en geen Engelsch kon verstaan. Ten slotte gaf hij mij nog met een superieur lachje een kleine brochure, die naast liet wasckgoed in stapels voor 't grijpen lag. Later vond ik deze brochure overal, waar zich het personeel ophield en de gasten geen blik konden werpen, dikwijls was ze half doorgescheurd of met scherpe commentaren in ongeoefende hand be schreven, soms ook met het korte, maar veel zeggende woord „larie" gekenschetst. „Lees dat prul maar onder 't eten," grijnsde de kapitein. „Zeg tegen 'e goudblonde fee in het hok je nummer en laat iemand je vertellen waar de can tine is." De goudblonde fee in het hok was de prinses van de rekenmachine, die ditmaal met haar gemani cuurden voorvinger zwijgend naar een andere gang wees, waarop ik een zwak verlichten tunnel betrad, aan welks einde roodkleurige dampen mij toewenkten. Dat was de cantine van het laagste keukenperso- neel, de bordenwassckers, de zilverpoetsers en boonenafhalers, de groente-schoonmakers en de bus-boys, de knechten, die de vuile vaten van de liften naar de waschplaatsen sleepen en ze na het zuiveringsproces weer in de liften stapelen. Wij allen, die in deze cantine drie keer per dag ons eten kregen, waren „keldermotten", wier beroep hen nimmer boven den beganen grond bracht. Behalve onze keldercantine, waarin eeuwig het licht brandde en altijd een doordringende geur hing van oude en nieuwe gerechten, waren er nog zes andere eetkamers voor het hotel-personeel, van de koninklijke directeurs-tafel tot de cantine van de liftjongens, van de eetzaal der steno-typisten tot de lange tafel der koks, die zich vermoedelijk het best van allemaal te goed deden. De „keldermotten" konden dien middag kiezen tusschen nieren-ragout en corned-beef met kool. Ik had geen honger en morrelde maar wat met m'n vork in het tinnen bord ook de bordenwasschers, die men direct aan hun kletsnatte voor schoten en hemden en hun roodgebrande handen kon her kennen, aten opmerkelijk wei nig. Zij krijgen de brokken, die van de restaurant-tafels vallen, uit de eerste hand en zijn daar door echte fijnproevers gewor den, die zich de op borden en schalen overgebleven zalm in boter, kaviaar, plakken roast-beef en dikwerf nauwelijks aangeraakte taarten goed laten smaken, altijd op 't „cantine-vreten" vitten en voortdurend een ontevreden gezicht trekken. Tijdens de koffie dacht ik weer aan de brochure, welke hier in de cantine in alle hoeken en gaten verscheurd en vertrapt werd aangetroffen. Ik sloeg haar open en ontcijferde bij het magere licht van de kooldraadlampjes het opschrift Van bordenwasscher iot eigenaar van een der grootste hotels. Het was de levensloop van den directeur, welke werd aangevangen met een toespraak tot het per soneel. Een schrille, electrische klok onderbrak m'n lectuur. Het was tijd om aan 't werk te gaan. De captain in de deftige doktersjas wenkte mij bij de deur en deelde mij in bij 'n groep van achttien borden wasschers, die ieder het poroelein en het zilver moesten reinigen, dat in een onafgebroken stroom langs de nauwe liftkokers naar beneden schoot en door de „bus-boys" in groote bakken naast de afwasehmachines werd gezet. Tk was bordenwasscher in een van de grootste hotels ter wereld geworden, of zooals het in de omgangstaal van de keldermotten heeteen parel duiker. Het was heelemaal geen baantje, waarover je tegen je vrienden kunt opscheppen, maar toch was ik er erg mee in m'n schik, want het eerste deel van de opdracht van m'n krant had ik nu ten uitvoer gebracht ik had mij onopgemerkt onder het personeel van het hotel weten te begeven. Het •ontbrak mij a lleen nog maar'aan „inside dope" doch hierover maakte ik mij voorloopig geen zorgen. Ook bordenwassclien moet je leeren, en zeker aan de afwasehmachines, zooals de groote hotels die hebben. Eerst moeten de borden snel van etens resten, die in een grooten, zinken vergaarbak terecht komen, gezuiverd worden. Dan rangschikt men de vaten borden, kopjes, schotels enz. in af zonderlijke waschkommen, spoelt deze enkele malen in het soda-water uit en plaatst ze vervolgens in een bassin, gevuld met zeepwater, waar ze machinaal, langzaam maar geregeld, heen en weer bewegen en groote schuimgolven opslaan, die je voorschoot en broek spoedig doorweeken en het water in je schoe nen doen sijpelen. Bij de derde handeling neemt men de kom eruit, dompelt haar in kokend water en laat haar ten laatste afdruipen. Het eigenlijke drogen is feitelijk geheel overbodig. Glanzend en droog staan de kommen met vaten in enkele minuten voor nieuw gebruik gereed. Toch vergeet je geen oogenblik, dat je werkt. Zoo gemakkelijk het zich laat aanzien, zoo haast-je- rep-je moet men zich inspannen om een nieuwe kom te vullen, terwijl de eerste nog in de machine schom melt, de gewasschen vaten op te stapelen en de gebruikte tegelijk weer schoon te schrapen. Mijn collega's vonden dikwijls nog gelegenheid, om met smaak de onaangetaste lekkernijen naar binnen te werken, een klein ruilhandeltje op touw te zetten of hevig te kankeren en te schelden, alsof ze zich in hun heiligste rechten gekrenkt voelden, wanneer een half opgegeten taart met sigaretten- asck was bemorst. Zulke uitbarstingen konden zij zich veroorloven, want daarvoor waren ze ook geleerde parelduikers en ik pas een aarzelend beginner, die minder naar de smakelijke resten van een kalkoensch haantje dan wel naar een dubbele portie handen verlangde, daar het paar, waarover ik beschikte, reeds eenige keeren met het kokende water in aanraking was geweest. Doch ook hieraan ga je wennen en reeds na weinige uren, toen 't lunch-uur voorbij was en zoo nu en dan koffie- j -rpotten, gebakschalen en wijn- 1 If J glaasjes naar beneden drupten i\ 4®\ i en wij, parelduikers, onderlinge besprekingen hielden en met vochtige vingers sigaretten pro beerden te rooken, die in deze atmosfeer een afschuwelijken smaak hadden en maar niet trekken wilden, begon ik al roem als keldermot te oogsten, doordat ik, volgens de stoute beweringen van den captain, zeven zilveren theelepeltjes op zettelijk in den vergaarbak had laten glijden, hetgeen hij abso luut uit z'n duim zoog, maar wat mij niettemin het respect

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 28