30
„Wat is er te doen V' riep de chef. „Groot alarm
„Asperges Heb je die Versche t"
„Nee," zei Glonnigal. „Waar zou ik ze vandaan
moeten halen U weet zelf, dat ze er al maanden
niet meer zijn
„Toch moet ik ze hebben. Ik moét ze hebben
„Ik zou toch heusch niet weten, waar u ze vandaan
moest halen of 't moest asperges gaan régenen."
„Luister nou eens goedsnauwde de eerste
hofmeester, zijn vingers zwaaiend voor het gezicht
van den chef-kok. „Ik heb in 't kwartier van den
ouwe een half uur over mijn falie gehad, omdat die
imme Dewey geen versche asperges kon krijgen
Ik laat een heel stuk van die inkooperij aan jou
over jij hoort 't beste te weten, wat er noodig
is voor de eterij. En nou zitten we Waarom heb
je geen versche asperges Die zijn er natuurlijk
wel ergens in de wereld. Waarom heb je ze dan niet
gekocht Weet je, wat jij moest doen Kopjes
koffie en saucijzebroodjes verkoopen op een pontje
Daar hóór je
„U wilt me zeker de maan óók laten inkoopen,
hè t" antwoordde Glonnigal. „Maar daarom krijg
ik 'm nog nietJe kunt géén versche asperges koopen,
als ze d'r niet zijn."
„Aan praatjes heb ik niets. Die Dewey moet
asperges hebben, of 't kost iemand z'n bloed, en
't mijne zal 't niet zijn Ik heb geen zin, om voor
jullie op te draaien. Kom maar eens op den steiger,
als we binnenvaren dan zullen ze 't je wel eens
vertellen. Als een passagier trek heeft in de maan,
moet je zorgen, dat er een stuk aan boord is
Dit was zijn laatste woord. Hij ging, en zij hoor
den hem een stapel borden tegen 't beto«»l( dek
smijten in zijn bange woede.
„Nou, daar ga je," zei de chef moedek lenig
jaar trouw je plicht gedaan, en nou ka,, ik m'n
paspoort krijgen, omdat ik midden in den winter
geen versche asperges heb. Zal ik je eens wat zeggen
We kunnen 't niet. Op een buitenlandsche lijn
zeggen ze ijskoud, dat ze geen Engelsch verstaan,
als er een klacht komt, en dan blijft 't er bij. Wij
zijn de eenigen, die maar eeuwig de passagiers d'r
zolen kussen. Dat kan zoo nooit lang duren. Straks
strijken we hier netjes de vlag, en dan verhuis ik
naar Southampton."
„Hoe bedoelt u de vlag strijken vroeg
MacKinnon verschrikt.
„Nou, de Amerikanen willen geen koopvaardij
vloot hébben. Ze vinden 't heerlijk om beleedigd te
worden. We zijn zóó goed voor ze, dat ze niet met
ons mee willen. Maar 't kan mij niet schelen. Ik weet
wel een schuit, waar ik zóó op kan komen en waar
de chef niets te doen heeft, 't Is een drijvend paleis
maar 't eten kwakken ze in een grooten koperen
ketel midscheeps, alles bij mekaar, en dan maar
koken, jongens. Als de passagiers 't niet lusten,
laten ze 't maar staan Schiet nou maar op, jij, ik
heb je niet meer noodig. Als ik toch de keien opga
na dertig jaar, ga ik mijn boeltje maar vast inpakken."
MacKinnon ging naar 't achterschip en daalde een
ladder af naar 't benedendek. Daar was aan weers
zijden een lange rij koelkamers, elk zoo groot als
een flinke statie-hut. De deur, die een koperen
plaatje met het woord VISCH droeg, was niet op
slot. MacKinnon deed die deur open en ging binnen.
Daar stond, tusschen hooge stapels bevroren makreel,
bot, zalm, tong, achter vaten en vaten oesters, een
zwijgzaam man in 't wit, maar met een dikke das
om zijn kin en een pet met oorkleppen op 't hoofd.
Hij was bezig, bossen gerookte zalm aan haken
dichter bij de deur te hangen, want de reis schoot op
en de vischvoorraad slonk snel.
„Maak je de bloemenkast even voor me open,
Nils vroeg MacKinnon. „Ik wou wat pieterselie
hebben."
„Teeken maar," gaf de zwijgzame man ten ant
woord, een vat kreeften verzettend met zijn gehand-
schoende handen.
MacKinnon ging naar het boek en teekende.
Daarna vergezelde Nils hem naar buiten hij trok
kreunend zijn handschoenen uit en sloot de deur
open, waar BLOEMEN op stond.
„Heb je 't koud grijnsde MacKinnon.
„Asjeblieft't Vriest veertien graden in die
hokken
MacKinnon deed de deur van de koelkamer open
en ging er in. Hij had 't er koud hij kwam zoo uit
de keuken. Hij knoopte zijn jasje hoog dicht en
huiverde. Br-r-r-r En toch, de laatste reis waren
de controleurs van de dokken onder 't laden in
die koelkamers gekropen om bij te komen. Zoo koud
was 't in die dokken MacKinnon's oogen dwaalden
rond langs de pronkerige manden, die de passagiers
bij 't afscheid hadden meegekregen die werden
in de ijskast bewaard en voor de maaltijden binnen
gebracht als tafelversiering. In 't middenste midden
stond een kolossaal ding, een halve manshoogte.
H Die was van mevrouw Dewey. Van 't Ameri-
kaansche gezantschap notabene. En nu was haar
man aan 't probeeren, of hij 't schip den grond in
kon krijgen, en of hij goeie Amerikaansche zeelui,
zooals Glonnigal, 't land in kon sturen.
„Maar versche asperges krijg je niet als je je
dat maar niet verbeeldt, dikke lefschopper mop
perde MacKinnon, 't Was toch te bar, dat die
Dewey zoo'n drukte maakte over zoo'n kleinigheid.
Maar dat kreeg je met passagiers, vooral als ze iets
dachten te zijn om 't minste of geringste raakten ze
in den knoop. Er is nou eenmaal op een schip niet
veel anders te doen dan een ander te commandeeren.
De lammeling van een Dewey. Waarom bleef hij
niet aan wal! Waarom bleven al die landkrabben
niet aan wal
Maar als ze dat dedenwat deed de maat
schappij dan met vleeschkoks, met alle soorten van
koks Hij had zoo met Glonnigal te doen, omdat er
toch al te veel koks waren voor 't aantal schepen.
Kort daarop kwam MacKinnon buiten en de stugge
Nils sloot de deur achter hem. MacKinnon liep de
gang door, maar toen hij de ladder naderde ver
traagden zijn voetstappen. De geur van kruideniers
waren drong zijn neusgaten binnen. Hij kwam langs
het vertrekje, waarin suiker en specerijen en vele
lekkernijen bewaard werden waar het licht glom
in duizenden flesschen limonade en mineraalwater;
waar planken vol stonden met ontbijtvoedsel, alle
bekende soorten, kleurige banen van vloer tot
zolder. Als de buitenlandsche speculanten, die altijd
rondzwierven, als haaien buiten een haven, deze
lijn ooit te pakken kregen, zouden die lui van 't
ontbijtvoedsel er leelijk spijt van hebben.
MacKinnon liet peinzend zijn kin op de borst
zakken. Er konden door zoo'n bos asperges heel wat
méér menschen hun baantjes kwijtraken dan
GlonnigalAls de Amerikanen over 't algemeen
ontevreden waren over hun eigen schepen, zooals
Glonnigal gezegd had, dan zou 't niet lang duren,
of de maatschappij ging failliet en de lijn kwam in
buitenlandsche handen, en dan stond een zekere
MacKinnon nèt zoo hard aan den kant als alle ande
ren. Zonder ijskast, om zich in te warmen.
„Jawel, maar ik kan slecht 't heele Amerikaansche
volk tevreden stellen," zei hij bij zichzelf. „Ik hoef
me voor dien eersten hofmeester niet uit te sloven.
Hij helpt mij ook niet vooruit." Hij dacht dieper
na. „Goed bekeken," zei hij luidop, „kan ik misschien
toch maar beter met leege handen thuis komen,
zonder promotie, zonder iets ik kan zeggen, dat
't nou eenmaal winter is. Da's altijd nog een betere
boodschap, dan dat de hofmeester me voor de vol
gende reis niet meer hebben wil. Dan riskeer ik
niks," ging MacKinnon voort, „dan een promotie,
die ik toch niet krijg, en 'n paar traantjes En wie
weet, als ze 't goed snapt, laat ze de traantjes wel
thuis, de engelentoet."
„Wat heb je, Mac vroeg Nils, door de gang
klossend. „Je kletst tegen je zelf, of je op Ouwejaars-
avond van passagieren terugkomtHou je mond,
of ik roep den bootsman. Ik kan hier geen dronken
lui hebben
„Sluit de bloemenkast nog even open, Nils,"
zei MacKinnon kordaat. „Ik heb iets vergeten."
J~Ne groote Glonnigal in zijn kleine kantoortje zat
naar 't beschot te staren en met 'n potlood op
zijn vingers te kloppen. Er kwam een arm door de
deur. Die arm zette een schaal op zijn bureau. De
chef keek naar omlaag, en scherp ademhalend ging
zijn mond open. Op de schaal lagen twee bossen
versche asperges. Stompzinnig sloeg hij de oogen op.
„Héstiet hij uit. „MacKinnon Waar heb je
die vandaan t"
„Die had ik," zei MacKinnon met geveinsde
onverschilligheid. „Weet u nog dien koning van
Mamaroneck, dien we vorige reis aan boord hadden f
Ik heb eens op 'n avond laat een biefstuk voor zijn
kamerdienaar gebakken, en toen heeft die me twee
bossen versche asperges van zijn baas gegeven."
„Ik heb er ook wat gehad," antwoordde Glonnigal,
„maar ik heb ze opgegeten. Waarom heb jij ze
bewaard
„Och, mijn vrouw. u weet, hoe die zijn in
zulke omstandigheden. Ze snakt gewoon naar
asperges. Maar ik kon ze haar niet geven u weet
wat ze kosten buiten 't seizoen. Met een koks-
gagetje Daarom wou ik deze voor haar meenemen.
Ik wou zeggen„Die promotie krijg ik niet, schat,
maar ik hèb wat. En dan wou ik haar die
versche asperges geven. Twee bossen
„En kom je die nou aan mij brengen, om er dien
meneer Dewey en zijn vrouw mee te voeren t"
vroeg Glonnigal.
„Jawel."
„Waarvoor
„Nou," zei MacKinnon eenigszins verlegen, „u
zei, dat we 't den passagiers naar den zin moesten
maken, en de hofmeester zei, dat hij u aan den kant
zou zetten met dit kouwe winterweer, en m'n vrouw
zal er heusch niet van doodgaan, al krijgt ze geen
asperges ze wist trouwens niet eens, dat ik ze had.
Dus pak maar gerust."
„Idiootriep Glonnigal. „Wat schieten we er
mee op, zoo'n uil als die Dewey een pleiziertje te
doen en dat varken, waar hij mee getrouwd is
Als we ze midden in den winter versche asperges
geven, vragen ze den volgenden keer om kolibrie
tongetjes 't Is ze alleen maar te doen om te treite
ren Laten ze mij maar eens aan den kant zetten
Ik kan in iedere club in New York tweemaal zooveel
verdienen als hier, als ik voor ze koken wilIk kan
zóó de millionnairs-soos binnenloopen de gérant
zou op z'n knieën vallen en m'n hand kussen. Mij
aan kant zetten Laat me niet lachen Ga jij maar
gauw weer naar de bloemenkast met je asperges
en berg ze op
„Nee," zei MacKinnon vastberaden. „Ik heb
m'n hart uit mijn lijf gesjord vóór ik die asperges er
uit sjorde geen promotie, geen asperges, 't Vrouw
tje zou zeggen, dat ik een kwajongen was. Nee,
ze blijven hier
„Nou, geef dan maar aan den groentenkok, en
laat ie ze boven laten brengen, dan kan meneer
Dewey ze zien, en dan kan ie zeggen hoe ie ze klaar
gemaakt wil hebben voor vanavond."
T~ken laatsten avond op zee, toen het kapiteins-
diner nog slechts de herinnering was aan 'n katte
righeid toen er in gangen en hallen kaarten hingen
met het ongastvrije„Den Passagiers wordt ver
zocht, hun koffers gereed te hebben vóór morgen
ochtend 7 uur" toen maakte MacKinnon zijn
rooster schoon, bracht den eersten kok zijn rapport
„alles in orde", en veegde spijtig zijn handen af aan
zijn schort. Nog één maaltijd gereed te maken,
morgenochtend het ontbijt, en dan hup naar
Hoboken
„Ik moest maar een alibi bedenken," peinsde hij.
„Ik krijg natuurlijk aanmerkingen en tranen, als
ik met mijn boodschap thuiskom. En geen asperges
óók Glonnigal had gelijk ik had ze niet af moeten
geven." Hij knarste op zijn tanden en vloekte. De
asperges waren rauw getoond boven, en de groenten-
kok had ze eigenhandig klaargemaaktde eerste
sauskok had de hollandaise bereid, en Glonnigal
had persoonlijk op het werk toegezien. Zij allen
hadden met ingehouden adem staan wachten tot
de steward, die den maaltijd in de suite had opge
diend, beneden kwam om het resultaat te melden.
„Hoe vonden ze de asperges hadden zij allen
gevraagd.
„Ze hebben ze aan den hond gegeven smaalde
de steward hij had óók zijn portie leed aan de familie
Dewey te danken.
„R-r-r-rg gromde MacKinnon, als een hongerige
tijger. „Ik heb zin om hier den heelen boel kort en
klein te slaan
Er kwam een piccolo aan, door den stoom van het
bordenwasschen en het gedrang van keukenjongens
heen, die schoon schip maakten na den strijd. Hij
sprak een pasteibakker aan, die wees naar den eersten
koffiekok, en die wees naar MacKinnon.
„Bent u MacKinnon, assistent vleeschkok
vroeg het wandelende kaartje knoopen. „De eerste
hofmeester vraagt, of u even in zijn hut komt."
-„Hè V'
„Ja. Ik moest je meteen meebrengen."
„Wat moet ie vroeg MacKinnon, snel z'n boe
zelaar afwerpend en zijn jasje tot bovenaan toe
dichtknoopend. „Heeft ie wat gezegd
„Je gaat d'r uitantwoordde het jog brutaal.
„Hij zegt 't je altijd den laatsten avond, als ie je
voor de volgende reis niet meer hebben wil. Ik moet
ze vast bij mekaar zoeken."
„Ruk in, stuk armoed zei MacKinnon. De jongen
grinnikte afgrijselijk en sneed weer zijn paadje door
den stoom naar de deur.
MacKinnon kwam bij de hut van den eersten hof
meester, net voorbij de eetzaal, en klopte aan en pro
beerde 't bonzen van zijn hart te bedaren en 't stik-
gevoel uit zijn keel te krijgen, voor hij binnenging.
„Binnen