HET EERSTE KOREN ONDER DE ZEIS mm ■r*» j! tëïKÊm li i-m fflmk mm's SNfq NOG zijn niet alle korenvelden in vollen bloei- dom of de eerste rijpe aren werden reeds ge veld onder de blinkende zeis van den Vlaani - sclien landman. Blond staat nu het land. Maak nu uw wandelingen door de velden ga, eh beluister er het spelen van den wind, die met zijn onzichtbare handen de ranke korenstengels als harpsnaren beroert. Ga, en zie hoe de papavers er rood en vurig tusschen de dikke aren vlammen. Een korenveld Hoe schoon is het, hoe onzeglijk vol van rijkdom en landelijke weelde. En toch, wij fietsen wel eens voorbij het korenveld, onachtzaam en vaak genoeg met afgewenden blik. Hoe is het mogelijk We begrijpen het, we hoeven ons slechts lichtjes met ons zelve of met anderen wat wel dikwijls gebeurt op te houden, of dit volstaat reeds om een geheele omgeving te vergeten. Wij, stedelingen, wij zijn van huize uit geen ware, geen echte natuurgenieters, al willen we het zijn en al doen we er somwijlen moeite genoeg voor. Eenmaal 's jaars geven we ons over aan de natuur, als we op vacantie gaan naar den buiten. Dan willen we, kost wat kost, ons hart tot de natuur laten spreken en dan hebben we allen steedschen rommelen conventie van ons afgeworpen. We doen dan mee met den boer, die op zijn klompen staat, die de luchten bekijkt, door z'n velden wandelt en de aren tusschen de vingeren laat glijden. En als de boer zegt „morgen beginnen we, morgen maken we kort spel met de eerste partij," zetten ook wij ons op klompen en zijn we verheugd te mogen medewerken, of althans ons zoo dicht in de omgeving te bevinden van hen, die slag zullen leveren tegen het wuivende, blonde veld. 's Morgens vroeg trekken zij er op uit, do lange zeisen over den schouder geworpen, den zonhoed op het hoofd, die ze straks op het middaguur in de zengende hitte beschutten zal. De zoon.s en de dochters zijn mee. De vader en de zoons zuh'en Rechts't Meisje uit de stad, dat een helpende hand uitstak. de zeisen zwaaien, de dochters zullen het gevelde graan vergaren en tot schoven binden en de stedeling de logeergast zal hier en daar, bij beiden, een handje mogen toesteken. Maar van den akker keert men vóór den vooravond niet terug en het brood eet men er zoo uit de vuist en drinken doet men er uit sobere kroes jes. Het is een heel ver schil, vergeleken met het twaalfuurtje van den stedeling. En nauwelijks heeft men wat rust genoten, of de arbeid wordt hervat en met vernieuwden ijver vervolgt men den veld slag. Regelmatig zindert de zeis over het veld en elke zindering is een nieuwe beet, een nieuwe hap in het samengedrumde ko - ren, elke zindering is een stap vooruit van den boer. Zie hoe kalm en met een zelfde en aanhoudend bami I 4 - V - y-: lictor - m\;y Koffietijd op het oogstland. gebaar - een forschen zwaai hij stap voor stap een weg baant door de velden, hoe hij die plat legt en niets anders dan wat schrale stoppels achter zich laat en terzijde van hem de geknakte stengels, die door nijvere vrouwenhanden gebundeld worden. Een oogstlandhoe schoon is het om te zien. Hoe schoon de vele dikke schoven, te gaar ge schaard, die op regelmatigen afstand van elkaar op Kongoleesche hutjes lijken. En zie dan den avond, hoe de goudgele zon een laatste saluut komt brengen aan het veld, hoe zij dit dan als 't ware in een felle laaiïng zet en een donkeren gloed werpt op de toppen der verwonnen en weerlooze schoven, hoe die zon plots wegzinkt, de aarde in een toonlooze deemstering hult en hoe dan die zelfde weerlooze schoven de dreigende gestalten van sombere, stugge reuzen aannemen, deze weerlooze schoven, de eerste, die dit jaar vielei' onder de zeis. Slap na stap dringt hij door de onmetelijke korenzee. ,y Rinking-rinking... I zin dert over 't land, wordt gescherpt I laamsch ooqstlandschav.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1935 | | pagina 11